Is de botsing tussen Maurits, prins van Oranje, en Johan van Oldenbarnevelt, landsadvocaat en raadspensionaris, een koningsdrama geweest?
Jan Blokker, in een recensie van de nieuwste biografie van prins Maurits, meent van niet. Zijn actie tegen de hoogbejaarde staatsman, waarbij de laatste uiteindelijk op het schavot zou sterven, was op zichzelf spectaculair genoeg. Het vervolg van deze actie stelt echter, in dramatisch opzicht, enigszins teleur, constateert Blokker. Maurits ontwikkelde zich niet tot een soort Napoleon avant la lettre, hij heeft de gereformeerde kerk niet tot staatskerk uit laten roepen, belegerde geen enkele stad meer en ondernam niets meer dat enigszins op een veldtocht leek. De prins «vereenzaamde en versjagrijnde» en het leek waarachtig of hij Oldenbarnevelt enigszins miste, de man die hij zonder genade het schavot op had laten sturen.
Nee, maar het drama speelde zich af tijdens het Twaalfjarig Bestand dat Nederlanders en Spanjaarden in 1609, halverwege de Tachtigjarige Oorlog, hadden gesloten. De rechtzinnige Spanjolenhater Maurits had van het begin niets in dit tijdelijk vredesverdrag gezien, in het vermoeden dat de vrijzinnige Oldenbarnevelt het eigenlijk met de vijand op een akkoordje wilde gooien. Daar kwam nog het escalerende conflict tussen de remonstranten (Oldenbarnevelt) en contra-remonstranten (Maurits) bij, een proeve van theo logische haarkloverijen die men thans nog wel aantreft in half ondergelopen terpdorpen als Kloetinge en ‘s Heer Arendskerke, maar die toen, vierhonderd jaar geleden, de natie aan de rand van een burgeroorlog brachten. Totdat Maurits deed waarvan niemand dacht dat hij het durfde: hij liet ’s lands meest vooraanstaande staatsman arresteren en arrangeerde de politieke moord die Oldenbarnevelt de kop en hém, Maurits, zijn reputatie zou kosten. Bij wie het gelijk of ongelijk ook moge hebben gelegen, de onmiskenbare politieke moord op zo'n ouwe man werd zelfs in die hardhandige dagen als al te barbaars ervaren.
Joost van den Vondel heeft de gebeurtenis nog in een gedicht vereeuwigd, gepersonifieerd in het «stoksken» waarmee de raadspensionaris naar de richtplaats zou zijn gestrompeld. «Mijn wens behoede u onverrot, o stok en stut die, geen verrader, maar ’s vrijheids stut en Hollands vader, gestut hebt op dat wreed schavot.» In de schone letteren heeft de bijlslag verder nauwelijks nagedreund. De voornoemde Vondel heeft de gebeurtenissen vastgelegd in het slappe drama Palamedes (1625), waarin de explosieve gebeurtenissen veiligheidshalve naar het oude Griekenland zijn verlegd. Albert Verwey schreef een drama Johan van Oldenbarnevelt (1895), waarover geen zinnig woord te zeggen is, omdat het al vergeten was voordat het was geschreven. Totdat Hans Keuls (Johan van Oldenbarnevelt, 1964) zich over de materie ontfermde. Dat was een toneelschrijver die helaas geen toneel kon schrijven en het tóch elke keer weer probeerde. Om elke keer weer te worden afgeslacht, dit keer onder anderen door Anton Koolhaas. Keuls, meldde deze, had een «nieuwe mislukking» op zijn naam gebracht, een «bleek geschiedenislesje in dialoogvorm», met «blikken teksten» waarin «geen levend woord» stond. Waarom was niemand in staat een beter stuk over de val van Oldenbarnevelt te vervaardigen? vroeg de criticus zich af. «Hier ligt aan de rand van ons nationaal bestaan schitterende dramatische stof voor een groots toneelstuk.»
Want wie heeft weet van John Fletchers The Tragedy of Sir John van Oldenbarnevelt? Het is een toneelstuk uit 1619, hetzelfde jaar waarin de raadspensionaris om het leven werd gebracht. Niet tot verdriet van de Engelsen, die in de politieke en godsdienstige twisten aan de kant van Maurits stonden. Ons vaderlandse beeld van Oldenbarnevelt is inmiddels dat van een man met een haast onverdraaglijk rechtschapen karakter, een eigenschap die een drama over het algemeen niet ten goede komt. Fletcher tekent Olden bar nevelt zoals hij ongetwijfeld óók is geweest: geslepen, hardnekkig, hoogmoedig en voor geen rede vatbaar.
Maar of de oude man ook een schurk is geweest? Hij bezoekt zijn gearresteerde medestrijder Ledenbergh, die tegenover de mannen van Maurits méér heeft losgelaten dan Olden barnevelt lief is. Van Oldenbarnevelts staatsliederlijke waardigheid is plotseling weinig over.
«Jij idioot!» tiert hij. «Ik kan je wel vervloeken, verachten en vertrappen! Maar je bent een ding dat mijn woede amper waard is. Een vriend? Een hond! Een hoer houdt haar lippen beter op elkaar! Een straathoer had haar koffer beter dichtgehouden! Waar zat mijn stom verstand, waar mijn blinde ogen, toen ik als vriend jouw zo licht te smelten moed koos? Door, met wat mooie woorden overtuigd, de geheimen prijs te geven waar je leven of je dood van afhangt! Deze misser raakt de roos en zal met vuil venijn nog al jouw vrienden klieven en de beste mannen uit elkaar doen spatten en verpletteren!»
Ledenbergh is ontzet: «Wat heb ik gedaan! Hoe heb ik me zo kunnen laten inpakken? Hoe kan ik dit weer goedmaken?»
«Dat kun je helemaal niet!» snauwt Oldenbarnevelt. «Je bent verloren. Je gaat eraan en geen haan zal naar je kraaien!»
«Is er dan geen enkele hoop?» smeekt Ledenbergh. «Blijft me niets waarmee ik deze domme fout weer goed kan maken?»
«Er staat je nog maar één weg open, die jouw laffe angst je niet doet zien.»
«Vertel!»
«Sterf dan vrijwillig en lap hun plannen, woede, rechtspraak aan je laars!» luidt Oldenbar nevelts hartvochtige advies. Waarom Ledenbergh zich na het vertrek van de raadspensionaris doorsteekt, in het gezelschap van zijn zoontje, in een scène waarvoor William Shakespeare zich niet had hoeven schamen, John Fletchers co-auteur in onder meer het koningsdrama Hendrik VIII.
Er bestaat een oude vertaling (uit 1884) die nog door historicus Robert Fruin («een voortreffelijk kunststuk») is ingeleid. En er bestaat een nieuwe, ongepubliceerde vertaling (uit 1993) van de hand van de dramaturg Leo zum Vörde sive Vörding. Nee, een meesterwerk is het stuk niet. Olden barnevelt is eigenlijk de enige figuur met karakter, al is het een karakter waarmee het vaderlands lievend deel der natie niet zo blij zal zijn. Het stuk is zeker driemaal te dik; met name die oeverbreedsprakige raadspensionaris is pas tot zwijgen te brengen («Wees genadig, luister, geef mij kracht. Ik kom, ik kom, o lieve hemel, nu, nu, nu geef ik ») als de beul het hoofd van de romp heeft gescheiden. Maar met wat snoeien en trimmen, activiteiten waarin Nederlandse regisseurs immers zo bedreven zijn, is er een werkelijk heel goed toneelstuk van te maken.