Zo af en toe bewandel ik, enigszins als Elckerlyc, het pad naar de top van de berg en kijk ik uit over het landschap van mijn verleden.
Het wordt daar mistiger en de grond moerassig. Het duurt lang voordat ik iets duidelijk zie.
De laatste tijd valt me iets op.
Het is iets wat ik wel wist, maar wat door de tijd meer naar boven borrelt.
Doodsangst wordt minder en meer tegelijk.
Dat kan dus.
Hij wordt meer omdat je een grote ruimte merkt tussen wat je wilde en bent. Er is een zucht om dingen goed, af- en rond te maken.
Hij wordt minder omdat je merkt dat je naar de dood toe groeit. Dat klinkt zwaar, en je houdt het ook voor jezelf, maar het is nu eenmaal zo; soms sluipt de aftakeling als een dief door je lijf, soms neemt hij een reuzenstap en grijpt hij je bij de keel.

Aanstellerig?
Kan mij wat schelen.
Wat me in het landschap het meest hindert is De Kleine Onrechtvaardigheid.

De Kleine Onrechtvaardigheid is dat iemand met minder talent dan jij aan de volle borsten van de roem mag lurken. Nu is dat altijd het geval geweest, maar nu herken je de rol van het toeval, het lot, de mode beter. Je eigen kwaliteit doet er niet meer toe. Misschien heb je helemaal geen kwaliteit meer. Kwaliteit lijkt gedemocratiseerd. De meeste stemmen gelden.

Dat voelt onrechtvaardig. Alsof de dromen die je had misverstanden waren. Dromen zijn natuurlijk misverstanden.

Je slaat het langzame sterven van je ambitie gade en denkt: ‘het’ gaat dus blijkbaar om iets anders.

Het?
Het!
Het leven?
Ik weet het niet. Over dat woordje ‘het’ wil ik toch nog eens iets schrijven van enige waarde.

Heb ik me destijds vergist?

Hoe zou mijn leven zijn als ik kon baden in de roem die ik mezelf had toebedeeld? Rijker?

Ach, rijker…

Onzinnige overwegingen. Maar ik voel wel de bittere Kleine Onrechtvaardigheid met knagende rancune als constant huilende kleuter naast me. Je vindt het voor jezelf niet zo erg – je houdt het stil (‘ahum’) – maar wel voor je omgeving. Je had graag iets willen zijn, en dat je steeds omvalt of wegwaait, maakt ook niet meer uit.

Wat betekent dit voor de manier waarop ik door het leven strompel?

Na een vrouw en een kind is een boek het mooiste dat er bestaat

Alles verandert, ook de cultuur, ook onze rituelen, maar ik wil naar de cocon van vroeger.

Daar zit iets tegenstrijdigs in.

Het lijkt mij heerlijk om naar de jaren zeventig terug te keren, toen we nog alles konden bedenken, creatief waren, links en strijdbaar, maar nu wil ik niets meer veranderen. Het is niet zo dat mijn denken is gestopt, mijn denken zegt alleen: ‘Toen was het goed, keer daarnaar terug.’

Op weg naar het centrum kom ik langs uitgevers en boekhandels.

Een uitgever vinden was destijds mijn oogmerk, een boekhandel mijn hemel.

Uitgevers geven thans meer boeken uit dan ooit en boekhandelaren verdwijnen. Ik hoor ’t personeel fluisteren: ‘Boekhandel B heeft boekhandel C gekocht, maar dat is een noodsprong en boekhandel A heeft het moeilijk. Het is nog maar de vraag of die volgend jaar nog bestaat.’

Internet steekt ze neer.

Dat doet mij pijn.

Na een vrouw en een kind is een boek het mooiste dat er bestaat. (En daarna een tijdschrift.) Betekent verandering dat ik genoegen moet nemen met dat zaken verdwijnen die mij dierbaar zijn?

Ook mijn taal verandert.

Steeds vaker zijn er woorden die zich in de mist ophouden. Niet alleen omdat ze uit mijn herinnering zijn geslipt, maar omdat het niet meer mag. Een ethische zuivering beïnvloedt mijn esthetisch palet. Dat wil ik niet! Hoe terecht misschien ook.

Taal is mijn houvast. In taal kan ik volkomen vrij zijn.