Finse kunst rond 1900 geeft voor het eerst in Nederland zicht op een minder bekend deel van de Europese kunst rond 1900. Startpunt is de Finse neo-Romantiek en het symbolisme van het laatste decennium van de negentiende eeuw, waarna het spoor van het modernisme wordt gevolgd tot omstreeks 1920. In deze bloei periode van de Finse kunst wordt stapje voor stapje afstand genomen van het realisme/naturalisme dat in de negentiende eeuw vooral in de landschapsschilderkunst domineerde.
Het Museum Ateneum in Hel sinki was hierin een belangrijke schakel. Reeds in 1909 organiseerde het een tentoonstelling van Ed vard Munch, en twee jaar later een grote overzichtstentoonstelling van Noorse kunst. Voor die tijd werd al werk aangekocht van Paul Cézanne en Paul Gauguin; eerder was Van Goghs Dorpsstraat in Auvers-sur-Oise (1890) al aan de collectie toegevoegd. Zulke tentoonstellingen stelden Finse kunstenaars in een vroeg stadium in staat kennis te nemen van de laatste schilderkunstige ontwikkelingen. Daar komt bij dat vanaf 1898 geregelde uitwisselingen tot stand kwamen met kunstenaarskringen uit Sint-Petersburg. Zo nodigde verzamelaar/mecenas Sergei Diaghilev in die tijd enkele Finse kunstenaars uit om samen met collegas uit Sint-Petersburg deel te nemen aan een expositie.
Een prominente plek is gereserveerd voor Akseli Gallen-Kallela; bekend om zijn schilderingen van de Kalevala, een door de Finse arts Elias Lonnrott (1802-1884) opgetekende verzameling heldendichten, vergelijkbaar met Homeros Ilias en Odyssee. De scènes zijn soms mythisch, maar soms ook quasi-christelijk, zoals in De moeder van Lemminkainen (1897), het Finse equivalent van Maria die neerknielt bij het dode lichaam van haar zoon. In het kielzog van Gallen-Kallela is er aandacht voor vrouwelijke avant-gardisten als Helene Schjerfbeck (1862-1946) en Ellen Thesleff (1869-1954). Ellen Thesleff maakte als eerste Finse kunstenaar schilderijen geïnspireerd door Wassily Kandinsky.
Schjerfbeck verhuisde in 1883 naar Bretagne, een jaar voordat Paul Gauguin en Emile Bernard in Pont-Aven startten met hun synthetisme (1884) de sterk vereenvoudigde compositie van het schil derij tot een verzameling heldere, samenhangende vormen. In Frankrijk evolueerde haar stijl van realistisch tot «expressief ab stract», een traject dat ook collega-kunstenaar Munch, met wiens werk het hare vaak wordt vergeleken, be wan delde. Aanvankelijk was Schjerf beck vooral geïnteresseerd in historische, ideologische on der werpen. In later werk ligt de nadruk op gezichten. Zelfportret met zwarte achtergrond (1915) is daarvan een prachtig voorbeeld. De combinatie van een dromerige, indringende blik en amandelvormige bruine ogen zuigt je als het ware naar binnen. Opmerkelijk is het contrast tussen de scherpe contouren van het ge laat en de nonchalante, bijna la conieke manier waarop het lichaam is weergegeven.
Gemeentemuseum Den Haag, tot en met 29 januari,