
Tot in lengte van dagen zeulen we onze muren en barricades met ons mee. De ene is net geslecht of de volgende verrijst al weer – in de stad, in de economie, op de werkvloer, in ons hoofd. Dat is het verhaal van de strijd om emancipatie en modernisering die sinds het revolutiejaar 1848 over heel Europa is uitgewaaierd, tot aan de val van de Muur in 1989, en nog steeds. In het Van Abbemuseum laat de tentoonstelling Bekentenissen van de Imperfecte zien hoe kunstenaars en architecten de spanning tussen het utopische verlangen naar een betere wereld en de eeuwige mislukking daarvan interpreteren en vormgeven. Vooral de architectuur en stedenbouw hebben uitdrukking gegeven aan de tegenstelling tussen stad en land en het verlangen naar vernieuwing en rechtvaardigheid.
De titel van de tentoonstelling is ontleend aan een hoofdstuk van het driedelige boek The Stones of Venice van John Ruskin. Goede architectuur moest volgens Ruskin twee waarden uitdrukken: het bekennen van imperfectie maar tevens een niet-aflatend streven naar verbetering van die imperfectie. Naast het denken van Ruskin spelen twee utopische stadsplannen een hoofdrol in Bekentenissen: het concept voor de Garden City van de Engelsman Ebenezer Howard (1850-1928) en een plan van Le Corbusier samen met een groep Spaanse modernisten voor Barcelona, een stad die al anderhalve eeuw een laboratorium is voor nieuwe ideeën over de ideale stad.
Howard was een fascinerende figuur, die het best bekend is door zijn boek Garden Cities of Tomorrow (1898). Net als bij Ruskin was ook zijn denken een reactie op de industrialisering, en ook Howard wilde met de stedenbouw de mens en de natuur weer bij elkaar brengen. Hij tekende zijn idee van de Garden City als een cluster nederzettingen – Slumless, Smokeless Cities staat erboven – die als de spaken van een wiel verbonden zijn met een centrale stad met een bevolking van 58.000. De satellieten zijn onderling verbonden met een rond kanaal, en binnen die ring loopt een eveneens ronde spoorlijn. Schijnbaar willekeurig staan hier en daar hersteloorden, watervallen, ‘grote boerderijen’, ‘nieuw bos’, een begraafplaats en een weeshuis aangegeven.
Dit netwerk van tuinsteden moest de greep van het kapitalisme breken en tot een nieuwe vorm van socialisme leiden waarbij de bewoners ook gezamenlijk grondeigenaar waren. In Engeland maar ook in de Verenigde Staten zijn er steden gebouwd volgens zijn denkbeelden; ook Frank Lloyd Wright verdiepte zich erin en ontwierp een stad van verbonden dorpen, Broadacre. Ook Nederland kent tuinsteden, al zijn dat meer wijken van bestaande steden. Howards boek werd zelfs in het Russisch vertaald.
In The Garden City Utopia: A Critical Biography of Ebenezer Howard (1988) beschrijft de Engelse historicus Robert Beevers hem meer als dromer, vrijdenker en maatschappijhervormer dan als stedenbouwkundige. Hij citeert Howards goede vriend, schrijver Bernard Shaw, die bij zijn overlijden in 1928 schreef: ‘He was one of those heroic simpletons who do big things whilst our prominent worldlings are explaining why they are utopian and impossible. And of course it is they who will make money out of his work.’
Naast het ontwerpen van de ideale stad – en daarmee de ideale samenleving – had Howard nog een andere passie: het uitvogelen van een steno-tikmachine met 96 toetsen in acht rijen van twaalf ieder. Hij stak zich daarvoor diep in de schuld, wel tot aan een bedrag van drieduizend pond, meer dan een arbeider in vijftien jaar zou verdienen. Hij stierf berooid, en zonder nog meer hulp van vrienden was zijn weduwe ook aan de bedelstaf geraakt.

Bekentenissen kijkt ook naar Barcelona, en in het bijzonder naar het Plan Macià uit 1932-33 van Le Corbusier, dat hij ontwikkelde samen met de Spaanse modernisten van de Grupo de Artistas y Técnicos Españoles Para la Arquitectura Contemporánea (gatepac) en de nog actievere Catalaanse afdeling, gatcpac. Het plan laat zien hoe moderne architectuur verbonden is aan een totale visie op het leven in de stedelijke omgeving. Het bevat ook sporen van Howards Garden City, die weer overeenkomen met ideeën van Ruskin.
Net als de Garden City was Macià – dat overigens nooit is gerealiseerd – een respons op de geïndustrialiseerde stad. De bedenkers wilden niet de stad de rug toekeren, maar iets maken wat juist zou passen in de stad. Macià, genoemd naar de president van Catalonië, moest een wijk worden met kleine vakantiehuisjes voor arbeiders in drie rijen parallel aan de zee, in de omgeving van Barcelona. Een ‘Ciutat de Repòs i de Vacances’ die ’s zomers zouden worden opgebouwd en ’s winters weer afgebroken. Dat alles in de rechthoekige moderne vormentaal, dat wel, maar dan doordesemd van ecologisch gedachtegoed.
Dankzij de vroegste luchtfoto’s en de nieuwste inzichten op het gebied van hygiëne en demografie werd het Plan Macià een van de meest samenhangende en ambitieuze stadsuitbreidingen van Barcelona sinds de Eixample, de beroemde uitbreiding door Cerdà. Overigens presenteerden de Spanjaarden een heel andere maquette van Macià op een tentoonstelling in 1934 op het Plaza Catalunya dan Le Corbusier deed in zijn boek La ville radieuse. Vermoedelijk moest het passend worden gemaakt in Le Corbusiers reeks visionaire plannen voor de modernisering van de stad. In het Van Abbemuseum is de korte film Une nouvelle ville remplace une ancienne ville te zien, waarin het plan voor Macià als het sluitstuk van een reeks overweldigende plannen voor nieuwe soorten steden wordt gepresenteerd, van de Garden City tot en met ingrijpende vernieuwingsplannen voor Parijs, Rio, Algiers, Stockholm en Antwerpen.
Dat het landelijke van de tuinstad en de stadsvernieuwing van Le Corbusier niet makkelijk samenvielen, blijkt uit publicaties van de Spaanse modernisten in hun tijdschrift A.C., Actividad Contemporánea. Le Corbusier kreeg in de tijd belangstelling voor de vernacular, het volkse en het lokale in de architectuur. Dat kwam de Spanjaarden goed uit, want zij wilden wel onderdeel zijn van de internationale beweging van het modernisme, maar met een eigen mediterrane variant. In A.C. omschreven zij hun architectuur als ‘modern van aard, rationeel van wezen en wijs van bouwmethode’. In zijn boek Experiments with Life Itself: Radical Domestic Architectures Between 1937 and 1959 beschrijft de Spaanse architect Francisco González de Canales het moeizame huwelijk van stijlen – en eigenlijk van ideologieën – waar dat in de praktijk toe leidde. De betonnen geraamtes van moderne gebouwen werden ingevuld met rustieke meubels, plavuizen vloeren en aardewerken schenkkannen.
gatepac en gatcpac waren vooruitstrevend, ook politiek. Ze waren verbonden met de Republikeinen en na de Spaanse Burgeroorlog kwam ze dat duur te staan: onder Franco werden zij en hun werk in de ban gedaan, en diverse leden weken uit naar het buitenland. De bekendste, Josep Lluis Sert, vetrok naar de Verenigde Staten, waar hij decaan werd van de Graduate School of Design van Harvard en ook het gsd-gebouw ontwierp.
Met de korte film en de knipsels over deze stadsplannen wil het Van Abbe laten zien dat de moderne architectuur, net als de Garden City en het Venetië van Ruskin, holistische plannen bood waarin platteland en stad, ontspanning en werk, allemaal onderdeel werden van een geïntegreerd plan om de moderne mens te vormen. De titel van een foto uit het tijdschrift A.C. is daarvoor exemplarisch: L’Ambient forma l’individu, de omgeving vormt de mens.
In het Van Abbemuseum is ook het nieuwe werk van Wendelien van Oldenborgh te zien, een film in drie delen over Het Karregat, een utopisch wijkcentrum in Eindhoven van de architect Frank van Klingeren uit 1970-73. Het werd gebouwd als multifunctionele ruimte, een agora die mensen weer bij elkaar moest brengen. Inderdaad zouden mensen elkaar hinderen, dat wist hij, maar hinder was constructief: daardoor zouden mensen noodgedwongen met elkaar in gesprek raken en een nieuwe gezamenlijkheid ontwikkelen. Het Karregat was een gebouwd manifest dat moest bewijzen dat architectuur maatschappelijke vraagstukken kon oplossen – l’ambient forma l’individu. Het werkte niet: het gebouw werd al snel in compartimenten opgedeeld om het gebruik toch draaglijk te maken. Van Klingeren was ook ontwerper van de Meerpaal in Dronten. Daar deden dezelfde problemen in het gebruik zich voor, zoals theatergangers die last hadden van de volleybalwedstrijd aan de andere kant van het gordijn. Maar tot zijn dood bleef Van Klingeren zich verzetten tegen verbouwingen.
De Amerikaanse stadshistoricus Robert Fishman publiceerde in 1977 een boek dat al deze experimenten verbindt: Urban Utopias in the 20th Century: Ebenezer Howard, Frank Lloyd Wright, Le Corbusier. Hij eindigt met de stelling dat we inmiddels het idee van Utopia voorbij zijn. ‘We kunnen niet langer de fundamentele aanname delen, dat het zowel mogelijk als wenselijk is om onze steden en onze samenlevingen volledig opnieuw op te bouwen volgens een of nieuw en beter model. Wij geloven niet meer in het idee dat de geschiedenis zich vooruit bewees naar een eenduidige oplossing voor sociale en stedelijke problemen.’
Misschien heeft Fishman gelijk, hoewel de hang naar utopie ons toch wel in de genen lijkt te zitten, als je Bekentenissen ziet. In de anderhalve eeuw die de tentoonstelling bestrijkt, zien we een opbeurend en ook wel naïef optimisme telkens terugkeren. We vergeten dat idealisme omdat we nu weten dat die experimenten vaak juist tamelijk onmenselijk uitpakten. Een tentoonstelling die over vooruitgang gaat, maakt ook weemoedig: dat geloof dat nieuw ook beter is, hebben we intussen verloren. Maar we zouden het nog wel graag wíllen geloven.
Tracy Metz is journalist en directeur van het John Adams Institute
Beeld: GATCPAC, Canvas 1, 1933. Presentatie van de ‘Ciutat de Repos i de Vacances’, vakantiehuisjes in de buurt van Barcelona ( Ciam Archives).