Pim Fortuyn haalde in 2002 26 zetels met een brisante mix van ideeën, die sindsdien in min of meer aangelengde vorm door andere partijen zijn overgenomen. Natuurlijk, een deel van zijn electoraat wás kefferig extreem-rechts, en dat scharrelt nu grommend rond in de puinhopen van de lpf. Maar daarmee bleef er van die 26 zetels van weleer nog veel over.

Fortuyn verwoordde voor alles een grondig wantrouwen van de burger tegen ‘de overheid’ in haar verschillende gedaanten. Volgens Fortuyn waren burgers best veranderingsgezind, best sociaal, en niet bang voor de boze 21ste eeuw, maar twijfelden ze aan de betrouwbaarheid van de overheid, zowel in haar passieve rol – als beheerder van infrastructuur en nutsbedrijven – als in haar actieve rol, als bestrijder van criminaliteit en bevorderaar van sociale integratie. De problemen rond immigratie waren, zei Fortuyn, grotendeels te wijten aan een gebrek aan daadkracht, een gebrek aan bereidheid om ouderwets in te grijpen in sociale processen – in de vorm van een spreidingsbeleid, bijvoorbeeld, of in het optreden tegen taalachterstand en schooluitval. En over dat gebrek aan daadkracht lag volgens Fortuyn een deken van kortzichtigheid, zelfgenoegzaamheid, ideologische verstarring en vriendjespolitiek. In één woord: Melkert. De politici die in het kielzog van Fortuyn de politiek in kwamen lieten dat kapitaal binnen de kortste keren uit hun poten vallen. Zij brachten alleen maar trammelant en nog meer onzekerheid.

Tegen dat wantrouwen is sindsdien veel gedaan; figuren als Aboutaleb en ook Pastors konden laten zien dat zij de handen uit de mouwen staken, enigszins in de Schaefer-traditie van dat gelul waarin je niet kunt wonen. Maar de kern van dat wantrouwen is er nog, en het heeft zich nu vertaald in ruimhartige steun aan twee partijleiders die beiden een ouderwetse vorm van betrouwbare behoudendheid uitstralen.

Dat gevoel van terughoudendheid ‘conservatisme’ noemen dekt de lading niet. De meeste Balkenende/Marijnissen-stemmers zijn immers vrijzinnig in hun opvattingen over ethische kwesties. Ook zijn ze behoorlijk flexibel en tolerant. Ze zijn niet bang voor buitenlanders. Ze kiezen voor een vrije markt, maar met mate. Vóór de bescherming van publiek goed – nutsbedrijven, wegennet, onderwijs, zorg, cultuur. Tegen zinloze zelfverrijking van ceo’s en mensen met een publieke functie. Geen privatisering om de privatisering – want ‘marktwerking’ heeft de ziektekostenverzekering niet goedkoper gemaakt, en het voordeel van een lagere energierekening weegt niet op tegen de onrust van de overstap. Bovenal zijn ze niet bang voor een actieve overheid, integendeel. Paternalisme mag best. Wat ze willen is betrouwbare sturing.

Het succes was in deze verkiezingen weggelegd voor de politici die uitdroegen dat de complexe, snel veranderende processen van de 21ste eeuw weer in de greep van een daadkrachtige, verstandige overheid kunnen komen. Of dat een reële gedachte is, is vers twee, maar het succes is dezer dagen aan de beheersingspredikers. In Amerika wonnen twee weken geleden ook die kandidaten die verzekerden dat ook zij het vreselijk vinden dat er banen naar Azië verdwijnen, en dat ze die ongrijpbare veranderingen betreuren, maar dat het beste wat ze kunnen doen is: ze in goede banen proberen te leiden. In Engeland omarmen de Tories nadrukkelijk het milieu. Cameron weet dat zijn electoraat op het platteland wordt geconfronteerd met veranderingen (urbanisatie, vervuiling, afschaffing van de vossenjacht, Europees landbouwbeleid) die ze op zich best zouden kunnen billijken als ze de uitvoerders ervan maar zouden vertrouwen. Maar die zitten in Londen, of erger nog, in Brussel (lees: Gomorra).

Het ging er in deze verkiezingen in Nederland vooral om welke politieke leiders het vertrouwen wisten te wekken dat een sturende, transparante, eerlijke overheid tot de mogelijkheden behoort. Dat zij de maatschappij sturen en niet andersom. Natuurlijk, de pvda en de vvd probeerden hetzelfde vertrouwen te wekken. Bos en Rutte slaagden daar niet in. Dat ligt aan hen zelf. Bos en Rutte zijn exponenten van een dynamische, veranderingsgezinde postmaterialistische generatie, die geen problemen heeft met de moderne tijd. Rutte zegt dat hij met Nederland ‘wil doorpakken’ en raadt ambtenaren aan naar Singapore te vliegen om te kijken hoe ze het daar doen. Zou het u verbazen als Bos of Rutte de politiek verlaat en binnen een half jaar een fijne baan bij Shell of Unilever heeft? Ons ook niet.

Het electoraat ziet Rutte en Bos wel als intelligent, en ook wel als oprecht, misschien, maar niet als mensen met een gevoelsmatige betrokkenheid bij de Publieke Zaak. Wat aan hun boodschap ontbrak was een Prescott, een Schaefer, een Terpstra. Balkenende en Marijnissen belichamen die gevoelsmatige betrokkenheid bij de Publieke Zaak wel, zij het ieder op een andere manier. Een zeker anti-modernisme is hun kracht. Balkenende weet dat hij zich niet op een voetbaltribune hoeft te vertonen, en hij kan ook niet op een skateboard staan. Maar hij weet wel wie er naar Lingo kijken.

Marijnissen en Balkenende hebben de verkiezingen gewonnen omdat ze het idee van betrouwbare sturing belichamen. Let wel: in persoon. Had Van Bommel of Verhagen de vlag gedragen, dan had het anders uitgepakt. Daarmee beantwoorden ze aan de behoeften van een belangrijk deel van het vluchtige Fortuyn-electoraat. De verkiezingsuitslag kan worden gezien als de manifestatie van een nog te weinig benoemde vorm van veranderingsgezinde terughoudendheid. Vooruitgang, maar beheerst, en met mate. Klinkt heel Nederlands, eigenlijk. Niks Singapore: Capelle aan de IJssel. Oss.