
‘We staan aan de rand van een psychische ineenstorting van de westerse wereld.’ Columnist en huispessimist van de Engelse krant The Guardian George Monbiot schuwt de hyperbolen niet in een uitzending dit voorjaar van VPRO Tegenlicht, volledig gewijd aan zijn ideeën. Op voor hem karakteristieke wijze lamenteert hij tegen de moderne neoliberale samenleving: die zou leiden tot vervreemding, ongeluk en eenzaamheid. Monbiot rept over een ‘epidemie van eenzaamheid’ die de maatschappij treft. Zijn oplossing? Meer gemeenschapszin, en een hernieuwde relatie met de natuur.
Nu is Monbiot niet de enige die een zeker ongemak voelt bij de moderne maatschappij. De Zweedse schrijver Johann Hari, bijvoorbeeld, ziet in zijn nieuwe boek Lost Connections de moderne samenleving en de fragmentering van het gemeenschapsleven als belangrijkste oorzaak voor het ontstaan van depressies. En de befaamde politiek wetenschapper Robert Putnam van Harvard University meende in zijn bestseller Bowling Alone al in 2000 waar te nemen dat Amerikanen steeds verder vereenzamen als gevolg van de opkomst van technologie, die de samenleving atomiseerde en het lidmaatschap van bijvoorbeeld de boyscouts deed dalen. Even voor het perspectief: mobiele telefoons waren toen nog een uitzondering en sociale media bestonden nog helemaal niet. Facebook zag het licht pas in 2007.
De drie mannen mogen ongetwijfeld denken dat ze een originele analyse maakten, maar ze zijn onderdeel van een lange traditie. Al in 1887 beschreef de Duitse socioloog en filosoof Ferdinand Tonnies hoe de moderne maatschappij Gemeinschaft inwisselt voor Gesellschaft, een transitie van sterke (familie)banden naar oppervlakkig contact vooral vanuit eigen belang. Zijn denkbeelden waren een inspiratie voor onder anderen Max Weber, die als grondlegger van de sociologie wordt gezien. Ook nu nog klinkt het werk van Tonnies door. Zo leidde de in 2012 overleden Britse historicus Eric Hobsbawm het ontstaan van de nu fel bediscussieerde identity politics terug op de tegenstelling tussen de oude en de nieuwe wereld. Identiteitspolitiek zou een poging zijn om kunstmatig weer gemeenschapszin te creëren.
Maar klopt het ook? Maakt de moderne maatschappij ons eenzaam en ongelukkig, wegkwijnend in een te duur appartement in de binnenstad, met alleen een telefoon, laptop en elektronisch koffiezetapparaat, maar geen vrienden binnen bereik? In zijn oude woonboerderij in Harmelen, die hij en zijn vrouw delen met twee andere gezinnen, kan Ruut Veenhoven, emeritus hoogleraar sociologie aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam, kort zijn: ‘Er is geen enkel bewijs te vinden dat ons geluk afneemt in een moderne maatschappij. Sterker nog, het tegenovergestelde is eerder waar.’
Veenhoven was wereldwijd een van de eerste wetenschappers die geluk serieus genoeg nam om te onderzoeken. Hij richtte onder andere de World Database of Happiness op, waarin hij al bijna een halve eeuw de geluksstatus van bijna alle landen in de wereld bijhoudt, simpelweg door mensen te vragen een cijfer voor hun leven te geven. Een duik in de database leert dat er een duidelijk verband is tussen moderniteit en geluk, maar niet het verband dat Monbiot pretendeert te herkennen: nee, het blijkt dat hoe moderner een land is, hoe gelukkiger zijn inwoners.
Nederland scoort op dit moment een 7,8 op een schaal van 0 tot 10, wat het een van de gelukkigste landen ter wereld maakt. Het geluk groeit ook nog eens: in 1974 gaven Nederlanders zichzelf nog een 7,4. Boven ons land schitteren onder andere de moderne landen Denemarken, IJsland en Zwitserland. De bodem van de lijst wordt vooral bevolkt door Afrikaanse landen, van Tanzania waar de inwoners zichzelf een 2,5 aanmeten, tot Benin (3,0) en Kenia (3,7).
Ook een blik op de cijfers rond eenzaamheid lijkt de moderne samenleving vrij te pleiten, zij het minder uitgesproken dan bij geluk. ‘Het gemiddelde aantal mensen in de westerse landen per leeftijdscategorie dat zich ernstig eenzaam voelt is al decennia min of meer stabiel rond zo’n acht procent’, zegt Jenny Gierveld, emeritus hoogleraar sociologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en oud-directeur van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (Nidi). Ze benadrukt dat het belangrijk is om eenzaamheid per leeftijdscohort te bepalen, omdat een fenomeen als vergrijzing het beeld kan vertekenen. ‘Mensen boven de 75 hebben een hogere kans op eenzaamheid, omdat partner, broers en zussen, en vrienden om hen heen wegvallen. Als er procentueel meer oude mensen zijn in een samenleving lijkt eenzaamheid toe te nemen, terwijl dat eigenlijk niet zo is.’
Onder de ernstig eenzamen zit een groep van enkele tientallen procenten die zegt zich matig eenzaam te voelen. De grootte en invulling van deze groep fluctueert sterker, omdat ze meer afhankelijk is van de conjunctuur en andere maatschappelijke factoren.
Een belangrijke reden waarom de moderne maatschappij gelukkig maakt, is simpelweg materiële welvaart, zo ontdekte onder anderen Veenhoven. Plot het bruto binnenlands product (bbp) van landen en hun geluksstatus tegenover elkaar, en je krijgt een strak lineair verband. Veenhoven en zijn collega’s vonden geen bewijs voor de populaire Easterlin-paradox uit 1974, die stelt dat geld niet gelukkig maakt. In bijna alle gepeilde landen blijft het geluk groeien met toenemende welvaart.
Ook de organisatiegraad van een land draagt bij. Goed onderwijs, een vrije markt en een goed functionerende democratie maken inwoners allemaal blijer. Gelijkheid, meer nog van gender dan van inkomen, is tevens een factor van belang, net als het ontbreken van corruptie. Verrassend genoeg vond Veenhoven in moderne landen geen verband tussen moordcijfers en geluk. Waarschijnlijk zijn ze overal laag genoeg om veiligheid te garanderen. >
Een andere belangrijke voorwaarde is vrijheid. ‘Het zelf mogen kiezen van partner, baan en levenspad draagt allemaal bij aan geluk’, zegt Veenhoven. ‘Ook bijvoorbeeld het kunnen scheiden en opnieuw een relatie aangaan, zonder daarop aangekeken te worden helpt.’ Het verklaart waarom bijvoorbeeld Singapore en Saoedi-Arabië minder gelukkig zijn dan hun welvaart doet vermoeden: het ontbreekt er aan vrijheid.
Het belang van vrijheid wordt misschien wel het best gedemonstreerd in vergelijkend onderzoek naar eenzaamheid onder ouderen in verschillende Europese landen, uitgevoerd door onder anderen Monique Kremer, bijzonder hoogleraar actief burgerschap aan de Universiteit van Amsterdam. De verwachting was dat in Zuid-Europa, waar familiebanden sterk zijn en kinderen vaak blijven wonen in het huis van hun ouders, ouderen gelukkiger zijn, maar het tegengestelde bleek waar. ‘Nederlandse ouderen voelen zich beter, omdat ze autonoom kunnen kiezen om zelfstandig te blijven wonen zolang dat enigszins mogelijk is’, verklaart Gierveld.
Daar komt bij dat het verwachtingspatroon in zuidelijke landen veel hoger ligt. ‘Ouderen verwachten allerlei instrumentele mantelzorg van hun kinderen, in de vorm van bijvoorbeeld uitgebreide hulp in het huishouden. Dat wekt uiteindelijk onvrede aan beide kanten, en maakt eenzaam’, zegt Gierveld. ‘In Nederland geven kinderen meer emotionele zorg – er is tijd om samen een kop koffie te drinken en bij te praten –, dat werkt beter.’ In Oost-Europa waren ouderen vooral ongelukkig en eenzaam vanwege armoede, het ontbreken van toegankelijke en betaalbare gezondheidszorg en de afwezigheid van een redelijk pensioenstelsel.
Ook bij kinderen is autonomie belangrijk voor hun gemoedstoestand, zo ondervond Veenhoven toen hij probeerde de verschillen in geluk te verklaren tussen landen van gelijke snit zoals Nederland en Frankrijk. Uit recent onderzoek van oecd, het samenwerkingsverband van de 36 rijkste landen, blijk dat Nederlandse en Deense kinderen het gelukkigst zijn van de wereld, terwijl Franse achterblijven. ‘Dat is terug te voeren op de manier waarop Fransen hun kinderen opvoeden en lesgeven’, zegt Veenhoven. ‘Franse ouders zijn autoritairder, en het onderwijs is hiërarchischer, met de docent nog als echte baas. In Nederland worden kinderen al vroeg als autonome individuen gezien, die mee mogen beslissen in hun lot.’
‘Als gevolg hiervan doen Fransen ook op latere leeftijd meer wat er van hen wordt verwacht, in plaats van wat ze willen. Ze kiezen de opleiding en de baan die hun ouders hun influisteren, en dat leidt tot ongeluk’, vervolgt hij. Het zet het werk van bijvoorbeeld New York Times-journalist Pamela Druckerman in een ander licht. In haar boek French Kids Don’t Throw Food (2013) geeft ze hoog op van de Franse kinderen, die in tegenstelling tot de hare in een restaurant wel gewoon aan tafel blijven zitten en netjes eten. Dat mag van een afstand weliswaar een fijn tafereel lijken, gelukkige kinderen levert het niet op.
‘Het fenomeen vrijheid voor het welzijn van de mens wordt ernstig onderschat’, vindt Ruut Veenhoven: ‘Afrikanen die naar Europa proberen te komen behoren zelden tot de allerarmsten. Ze hebben vaak genoeg voedsel, een huis en werk op de plek waar ze vandaan komen. De reden dat ze toch vluchten, is de lokroep van vrijheid.’
Het is een aantrekkingskracht die al eeuwen zijn werk doet. Al in 1975 liet de Amerikaanse historicus en psycholoog Edward Shorter zien dat ‘de seksuele en emotionele wil om vrij te zijn’ een belangrijke pull-factor was voor de trek naar de stad in het Frankrijk van de negentiende eeuw, ten tijde van de transitie van een plattelands- naar een geïndustrialiseerde economie.
Het is dezelfde reden waarom op dit moment veel Afrikanen en Aziaten de stap naar de stad maken. Vanuit het Westen mogen we wat meewarig kijken naar de vollopende sloppenwijken, maar voor de mensen daar is het een stap vooruit. Gedwongen huwelijken, kindhuwelijken en vrouwenbesnijdenis zijn allemaal praktijken die vooral op het platteland plaatsvinden en achtergelaten worden zodra de modernere stad wordt bereikt. In steden is het bovendien makkelijker om een afwijkende geaardheid of levensstijl te hebben: er is meer tolerantie en het is makkelijker gelijkgestemden te vinden.
‘Mensen houden van wisselende, zelf gekozen contacten. Dat is altijd zo geweest’, zegt Veenhoven. Onderzoek van de Amerikaanse sociologen Alexandra Maryanski en Jonathan Turner naar jagers-verzamelaars, opgetekend in hun boek The Social Cage, toont dat hun leefgroepen aan elkaar hangen van ‘loose ties’. Er treden regelmatig vrijwillige wisselingen op tussen rondtrekkende groepen. In de moderne maatschappij treedt een herwaardering op van deze losse verbanden. ‘De mens is weliswaar een sociaal dier, maar geen kuddedier’, zegt Veenhoven.

Al deze resultaten betekenen natuurlijk niet dat de moderniteit in z’n geheel geen nadelen kent. ‘Je wordt aanzienlijk meer aangesproken op je sociale capaciteiten. Voor mensen die dat niet kunnen werkte een minder vrije maatschappij wellicht beter, dat zijn de verliezers van de moderne tijd’, zegt Ruut Veenhoven. Een van de meest gruwelijke voorbeelden daarvan zijn de zogenaamde incels, een portmanteau van involuntary celibates, een subcultuur van vooral mannen die boos zijn op de moderne samenleving omdat ze geen partner kunnen vinden. Zowel Roger Elliot, die in 2014 in Californië zes mensen vermoordde, als Alek Minassian, die begin dit jaar in Toronto tien doden veroorzaakte, identificeerde zich als zodanig. ‘Vroeger werden zulke mensen bij de dorpspomp gekoppeld aan Truus’, zegt Veenhoven.
De moderniteit heeft ook eigenschappen die eenzaamheid zouden kunnen versterken. ‘In Nederland wonen nu drie miljoen mensen alleen, dat waren er in 1947 0,3 miljoen. Dat vergroot de kans op eenzaamheid, maar blijkbaar zijn de compenserende krachten sterker’, zegt Jenny Gierveld. Ruut Veenhoven voegt daaraan toe: ‘Er zijn nog geen aanwijzingen dat er een keerpunt bestaat, dat de moderniteit te ver is doorgeschoten. Het verband tussen de mate van modernisering en geluk is nog steeds lineair.’
Wel denkt de Rotterdamse hoogleraar dat sommige landen binnenkort een plateau bereiken. ‘Denemarken scoort een 8,5 – hoger kan bijna niet. Er zullen altijd mensen zijn die niet in het systeem passen, net zoals er altijd ongeluk door overlijden of scheiden zal zijn.’ Gierveld ziet bovendien maatschappelijke ontwikkelingen die een negatief effect kunnen hebben. ‘De wil van politieke partijen om meer naar een participatiemaatschappij te bewegen, met meer eigen verantwoordelijkheid voor de zorg voor jezelf en je familie, baart me zorgen’, zegt ze. ‘In een samenleving waar beide partners langer doorwerken en de zorg voor oudere familieleden zich opdringt, geeft dit zoveel druk dat het mensen eenzamer kan maken.’
Dat de moderne maatschappij ons zo gelukkig maakt, werpt de vraag op waarom zij dan zo’n slecht imago heeft. Een belangrijke reden daarvoor is de neiging van veel mensen om het verleden te romantiseren. Veenhoven heeft scherpe kritiek op het werk van Putnam in Bowling Alone. ‘Hij beschrijft alleen de dingen die zijn verdwenen, niet de nieuwe die ervoor in de plaats zijn gekomen. Dan wordt het altijd slechter’, zegt hij. ‘Inderdaad staat in Amerika, meer nog dan in Europa, het verenigingsleven onder druk, maar daarvoor in de plaats zijn contacten via het internet gekomen. We mogen daar soms wat schamper over doen, maar het maakt ons wel degelijk gelukkiger. Alleen bij de zwaarste Facebook-gebruikers is een negatief effect op het welbevinden zichtbaar.’
Ook Gierveld ziet dat veel mensen een roze bril opzetten als het over het verleden gaat. ‘Mensen hebben het over noaberschap, het omkijken naar elkaar in een kleine gemeenschap, waardoor niemand zich eenzaam voelt. Maar het boerenbestaan was zwaar, en de ondersteunende contacten tussen buren waren meestal geen vrije keuze. Je kon er niet aan ontsnappen’, zegt ze. ‘En wat te denken van de dienstmeisjes en mannelijk dienstpersoneel, inwonend bij hun bazen en zonder financiële mogelijkheden om te trouwen; in Berlijn omstreeks 1860 wel veertig procent van de volwassen bevolking omvattend? Of de meisjes uit het weeshuis, die met hun blauw-witte ruitjesjurkjes zondag voor in de kerk zaten? Zulke huizen bestaan nu niet meer, het leven is op veel vlakken beter geworden, met minder verdriet en ellende.’
Het idee dat de huidige moderne tijd vooral ellende met zich meebrengt, wordt versterkt door de manier waarop de media werken. Kranten en televisie tonen de uitzonderingen – de oorlogen, ongelukken en de rampen, maar lezers en kijkers interpreteren die alsof ze de norm zijn. Het gevolg is een volledig verwrongen beeld van de staat van de wereld. Uit nu al bijna klassiek onderzoek van de vorig jaar overleden Zweedse statisticus Hans Rosling, bekend van zijn enthousiaste ted-talks, blijkt dat acht op de tien westerlingen denken dat de armoede in de afgelopen dertig jaar verdubbeld is, terwijl ze in werkelijkheid is gehalveerd. Ook als het over vaccinatie, onderwijs en gezondheid gaat, denkt de massa veel negatiever dan de cijfers billijken. Wat niet helpt is dat de toon van het nieuws in de afgelopen veertig jaar daadwerkelijk negatiever is geworden, zo bleek uit onderzoek uit 2011 naar de berichtgeving in The New York Times.
Het negatieve nieuws wakkert bovendien de zogenaamde optimism gap aan, in het Nederlands wellicht het best vertaald als het met-mij-gaat-het-goed-met-anderen-slecht-syndroom. Mensen overal ter wereld zijn fascinerend slecht in het inschatten van de gemoedstoestand van hun medeburgers en onderschatten schromelijk het aantal mensen dat zichzelf gelukkig noemt. Het gemiddelde gat tussen het aantal mensen dat denkt dat anderen gelukkig zijn en het daadwerkelijke getal is maar liefst 42 procentpunten.
Nog een misvatting die de moderne maatschappij een slecht imago bezorgt, is het idee dat depressie een moderne ziekte is. Johann Hari’s Lost Connections is zeker niet het eerste boek dat dat beweert, eerder verschenen bijvoorbeeld Anatomy of an Epidemic (2011) van Robert Whitacker en Manufacturing Depression: The Secret History of a Modern Disease (2011) van Gary Greenberg. Cijfers van het Amerikaanse Institute for Health Metrics and Evaluation (imhe) logenstraffen echter al deze exercities. Het aantal mensen dat lijdt aan een depressie schommelt op alle continenten, ongeacht hun mate van moderniteit, tussen de veertien en 22 procent, en is bovendien al drie decennia overal stabiel. ‘Sterker nog, de opkomst van de psychotherapie als behandeling voor depressie is een belangrijke stok achter het stijgende geluk in westerse landen’, zegt Veenhoven. ‘Het feit dat we steeds vaker en beter praten over onze gevoelens maakt ons minder eenzaam’, weet Gierveld.
Veenhoven heeft altijd veel moeite gehad om zijn optimistische resultaten over geluk gepubliceerd te krijgen in sociologische bladen. ‘Sociologen zijn getraind om de zwakke plekken in de moderne maatschappij bloot te leggen, en hebben daarom een negatief beeld van de huidige wereld. Ze konden zich simpelweg niet voorstellen dat mijn resultaten klopten, dat de moderniteit daadwerkelijk gelukkig maakt’, zegt hij.
Die houding wordt versterkt doordat veel sociologen in hun opleiding het beroemde onderzoek The American Soldier meekrijgen. Daaruit bleek dat de tevredenheid met rang groter blijkt bij eenheden waar de kans op promotie het laagst is. ‘Daaruit werd dan de conclusie getrokken dat alle tevredenheid relatief is – dat je dus prima arm en tevreden kunt zijn als de ander dat ook is’, zegt Veenhoven. Nieuwer onderzoek laat echter zien dat tevredenheid over het eigen leven maar in beperkte mate beïnvloed wordt door sociale vergelijking, en dus minder relatief is dan gedacht.
Volgens de Belgische filosoof Maarten Boudry gaat de negativiteit van de sociologen verder dan alleen beroepsdeformatie. In zijn nog te verschijnen boek De verbeterlijke optimist beargumenteert hij dat negativiteit ook aanlokkelijk is omdat ze een zweem van intellect met zich meebrengt. ‘Doemdenken wordt als diepzinnig gezien, optimisme als naïef’, zegt hij. ‘Zelfs als de pessimist geconfronteerd wordt met de cijfers over almaar toenemend geluk buigt hij dat in zijn voordeel om: want heeft de moderne mens niet een “obsessie met geluk”, gaat hij niet gebukt onder de “cultus van geluk”, zoals de Franse filosoof Pascal Bruckner beweert? Dat we gelukkig zijn is zo eigenlijk een toonbeeld van de leegte van onze tijd.’
De modernisering houdt op deze manier weinig proponenten over. Aan de rechterkant verzetten conservatieve intellectuelen zich tegen het morele verval, aan de linkerkant vormen het neoliberalisme en de staat van het milieu de stok om mee te slaan. Wat het verdedigers van de modernisering extra moeilijk maakt, is dat de transitie naar een moderne samenleving juist vaak moeizaam verloopt. Zo daalde de gemiddelde lichaamslengte, een proxy voor gezondheid, in Groot-Brittannië tijdens de industriële revolutie in de negentiende eeuw eerst, voordat ze ver boven de pre-industriële tijd uitsteeg. ‘Ook wat betreft geluk is er in snel industrialiserende samenlevingen soms een dip te zien’, zegt Veenhoven. ‘Maar op de langere termijn is modernisering de weg naar een beter leven.’