Vaak wordt mij gevraagd waarom ik geen kinderen heb. Anders dan de door Marja Pruis in haar essay ‘Vrouwen en ambities’ geciteerde Rebecca Solnit vind ik het niet frustrerend om deze ‘moeder aller vragen’ te beantwoorden. Een hekel aan kinderen is het niet, ik ben dol op mijn stiefdochter en haar kleintjes. In de kern komt het erop neer dat ik nooit de ambitie heb gehad zelf moeder te worden.
Waarom ben ik geen topsporter, violist of natuurkundige? Waarschijnlijk gebrek aan talent, maar ook omdat ik er geen moeite voor heb gedaan. Net zo min als voor het moederschap. Alles had ik er juist voor over om ervan verschoond te blijven: van misselijkmakende anticonceptiepillen tot een half legale abortus. Maar kinderen krijgen is toch geen ambitie, krijg je dan te horen. Het is een instinct: voortplantingsdrift. Ja, dat geldt voor de soort, niet voor het individu.
Uiteraard vroeg ik me af, toen de tijd begon te dringen, waarom ik ervan af zag en of het waar was dat ik de innerlijke drang ontbeerde. Onrechtvaardig dat mannen dergelijke vragen voor zich uit kunnen schuiven en zich rond hun dertigste niet hoeven te kwellen met de angst voor spijt achteraf. Daarvan heb ik gelukkig nooit last gekregen. Onlangs kocht ik een pakje sigaretten waarop nu eens geen door kanker aangevreten organen waren afgebeeld bij de waarschuwing ‘Roken is dodelijk’, maar een gezellig plaatje van twee vrouwen. De ene knuffelt op haar schoot een blonde peuter, de andere zit lekker te paffen en kijkt met wat een jaloerse blik moet voorstellen naar moeder en kind. ‘Roken vermindert de vruchtbaarheid’ staat erbij. Ik identificeerde me met de magere donker geklede rookster en voelde geen afgunst ten opzichte van mama in haar roze broek.
Er zijn ook sigarettenpakjes met voor mannen bedoelde dreigementen zoals ‘Roken veroorzaakt impotentie’. Daar staat een foto bij van een zielig bloot kereltje op een omgewoeld bed. Geen man zal zich aan zo iemand spiegelen. Stiekem denk ik dat veel mannen het vaderschap vooral ambiëren om hun potentie te etaleren. Zeker weet ik dat niet, omdat hun zelden wordt gevraagd waarom ze al dan niet kinderen hebben. Vroeger ging men er vanuit dat kinderloze mannen homo waren of impotent.
In Milan Kundera’s roman Afscheidswals, die zich afspeelt in het communistische Tsjecho-Slowakije, geeft de pas uit de gevangenis ontslagen dissident Jakub een aantal redenen voor ‘zijn onwil zich te vermenigvuldigen’. Zijn belangrijkste argument is: ‘Een kind hebben betekent zich absoluut uitspreken voor de mens. Als ik een kind heb, dan is het alsof ik zou zeggen: ik ben geboren, ik heb het leven geproefd en ik ben erachter gekomen dat het goed genoeg is en dat het verdient herhaald te worden.’
Ironisch genoeg betoogt Jakub dit tegen vruchtbaarheidsarts Skréta, een fictieve Jan Karbaat, de Nederlandse spermadokter die tientallen vrouwen (of meer) heeft geïnsemineerd met zijn eigen zaad. Altijd als er nieuws opduikt over Karbaats handel en wandel zie ik Kundera’s gynaecoloog voor me wanneer hij onthult hoe hij ‘vele vrouwen van onvruchtbaarheid heeft genezen’ met zijn in een reageerbuisje bewaarde sperma. ‘Vergeet niet’, zegt hij, ‘dat vele dames alleen maar geen kinderen kunnen krijgen omdat hun man onvruchtbaar is. Ik heb een grote cliëntèle uit de hele republiek. (…) Om met een injectiespuit naar het reageerbuisje te gaan en daarna de levenverwekkende stof in de onderzochte vrouwen te spuiten is een fluitje van een cent.’
Anders dan Karbaat motiveert dokter Skréta zijn illegale praktijken. Tegen Jakub, die op het punt staat uit te wijken naar het Westen, zegt hij hun vaderland te willen verbeteren. ‘Wat heeft wie van ons gedaan om het hier leefbaar te maken? Om te zorgen dat we ons hier thuis kunnen voelen? Thuis voelen kun je je alleen tussen je eigen mensen. Ik heb een reageerbuisje voor je. Jij bent straks ergens in het buitenland, terwijl hier jouw kinderen worden geboren. En over tien, twintig jaar zul je zien hoe prachtig het hier in ons land zal zijn.’
Jakub gaat er niet op in. Hij denkt dat Skréta’s ‘eugenetische droom’ een spel der verbeelding is, totdat hij ineens overal kinderen ziet met dezelfde grote neus, brede mond en bebrilde ogen als de dokter. Dan beseft hij dat over twintig jaar het land bewoond zal zijn door duizenden Skréta’s. Een schrikbeeld.
Voordat Karbaats ‘donorkinderen’ naar buiten traden (ze vertonen vaak opvallende gelijkenissen met hun biologische vader en met elkaar) kon ik nauwelijks geloven dat er artsen als Skréta bestonden. Ik beschouwde Kundera’s dystopie als een metafoor voor machteloze geldingsdrang. Waarschijnlijk net zoiets als voortplantingsdrift.
Laten we de ‘moeder aller vragen’ – als die al gesteld moet worden – omdraaien. Niet: waarom heeft u géén kinderen, maar: waarom heeft u ze wél?