Xia Zidi © NTR

‘Ik denk dat de piano de computer achterna gaat’, zegt muziekleraar Chen Panpan over de opmars van zijn instrument: van uitzonderlijk tot, razendsnel, ‘in elk huis één’. De Ierse documentaire Piano Dreams (2022) opent dan ook met een tekstkaart: ‘China telt meer dan veertig miljoen pianoleerlingen.’ Nog lang niet in elk huis dus, maar wel in verbluffend veel. Terwijl het om een duur westers cultuurproduct gaat, ook in China vooral gebruikt voor uitvoering van de Europese cultuurcanon. Het kan haast niet anders of talent, roem (en rijkdom) van Lang Lang, Yuja Wang (en voor cello) Yo-Yo Ma hebben dat bevorderd. Hun namen vallen niet, behalve wanneer de jongste hoofdpersoon deelneemt aan een naar Lang genoemd concours. We leren drie jonge pianisten kennen – kind, puber, jongvolwassene – in hun zware weg naar de top. Met onzekere afloop. Dat laatste zit vervat in de tweede, wat cryptische zin van de openingskaart: ‘Sommigen hebben niets om op terug te vallen.’ Wat dat betekent moet de kijker zelf invullen. Dat lukt, want drie op ruim veertig miljoen mag bepaald niet representatief zijn, inzicht geeft de film wel degelijk. Die bevestigt clichés (die daarom vaak niet minder waar zijn), maar door inzoomen op een enkele casus, op kinderen, ouders en docenten van vlees en bloed, krijgen oppervlakkige noties meer nuances.

Aan het eind van de film houdt Lin Cuilin een toespraakje voor haar negentienjarige zoon Yu’ang, diens docenten en andere leerlingen aan het topconservatorium van Shanghai. ‘Er is een oud Chinees spreekwoord: moeders zijn kracht. Als moeder weet ik nu tot hoeveel ik in staat ben voor jou.’ Het is geen opschepperij: Yu’ang had moeder in zijn eigen toespraakje al geroerd bedankt. De offers die zij bracht voor het wel heel grote succes van haar kind (hij verwerft op grond van video-opnames een plek op het Amerikaanse Manhattan-conservatorium) waren en zijn gigantisch. Net als die van Jian Shuying, moeder van dochter Yingying (12), die voor toelating tot dit Shanghai-conservatorium vecht (vechten is het echt als je ziet hoeveel kandidaten er zijn voor hoe weinig plekken). Moeder Jian filmt speechende moeder Lin, hopend dat haar eigen dochter het succes van Lins zoon over zeven jaar zal evenaren. En net als de moeder van Zidi (8), leerling van Panpan aan de muziekschool van Wenzhou, 370 kilometer van Shanghai en uiteraard lager aangeschreven. Maar Zidi en een ander joch zijn ter plekke erkende wonderkinderen en wie weet lukt het Panpan ze ook naar de Olympus te helpen. Die moeders dus: tijgermoeders, ja, maar toch menselijker, complexer dan in menig ander Aziatisch vrouwenportret waarin vooral extremen worden gezocht.

Zhou Yu'ang © NTR

Xu Jiajia, moeder van Zidi, zegt over diens toekomst: ‘Wat het ook wordt, naar het muzieklyceum en daarna conservatorium, of afhaken, allereerst zullen we zíjn keus respecteren.’ Zo horen we het graag. De andere twee moeders horen we dat niet zeggen. En als je haar soms ziet lachen om haar kwikzilveren mannetje, om zijn speelsheid, vroegwijsheid, dwarsheid, dan denk je: dat zit wel goed. Maar door andere scènes krijg je toch sterk het vermoeden dat haar ‘respecteren’ wel eens cultureel correct, voor de bühne annex westerse camera kan zijn. Panpan, de leraar van haar zoontje, sowieso ‘quite a character’, kettingrokend in les en daarbuiten, leren we meteen kennen als hij tijdens een les het joch voortdurend duwt en trekt, tikjes op het hoofd geeft, onaardig na-aapt, luid en streng toespreekt. Tot hij uitvalt: ‘Als je opa er niet bij was zou ik je slaan.’ Opa, die Zidi zelf ooit bij hem afleverde, komt niet in beeld, maar de vraag is of die daartegen zou protesteren in een (les)cultuur die extreem hiërarchisch is. En waarin maatschappelijk succes van het vaak enige (klein)kind centraal staat, waarvoor strenge disciplinering acceptabel is. Die vraag wordt later beantwoord als moeder zelf tegen haar kind, doodmoe na uren les en onwillig nog verder te gaan, eerst nog zegt ‘als je niet wil, hoef je niet’, om hem en public met een klap te dreigen als hij nog meer (dure) tijd verprutst.

Panpan organiseert piano-battles voor zijn leerlingen. Zijn twee toppertjes spelen razendsnelle, technisch moeilijke stukken voor twee vleugels om te bepalen wie het best en snelst is met de minste foute aanslagen: ‘Ik ben dol op dit soort dingen: muziek draait om rivaliteit.’ Eerst een soort generale, waarna hij roept: ‘Als jullie morgen zo slecht spelen kom je in de problemen – mijn soldaten mogen niet verliezen, alleen maar winnen.’ (Weinig logisch: in een duel verliest per definitie iemand.) Na de echte battle met publiek van gillende pianomeisjes en een bloemstuk voor ‘pianoprins’ Zidi speelt de meester zelf een stukje Rachmaninov en timmert er lustig naast, waarop hij lachend ‘laten we gaan eten’ roept. (Zou hij bezopen zijn of is hij gewoon niet top?)

Er wordt vaak, veel en goed gegeten trouwens, behalve wanneer kinderen en moeders in nerveuze afwachting van examenuitslagen geen hap door de keel krijgen. Want, zegt de moeder van Yingying, ‘er is eigenlijk geen plan B’. Oftewel: vanaf de kleutertijd is louter op muziek ingezet en als het kind afvalt heeft het qua onderwijs grote achterstand: ‘Sommigen hebben niets om op terug te vallen.’
Deze Jian Shuying vind ik de meest interessante en tragische moeder. Zij is met dochterlief, die op achtjarige leeftijd een Italiaans (!) concours won, vanuit Ningbo naar Shanghai verhuisd, voor een soort brugklas die op het conservatorium zelf voorbereidt. Ver van man, beider familie en vrienden in een stad die ze vreselijk vindt, want de mensen zijn er onpersoonlijk, wantrouwend en oppervlakkig. Vader heeft zijn ambtenarenbaan opgegeven en is met vrienden een handelsonderneming begonnen om meer inkomen te genereren. Maar hij is chronisch ziek en kan zelden op bezoek komen. Zoals moeder en dochter geen tijd hebben ‘naar huis’ te gaan.

Ook de generatie boven het echtpaar kwakkelt en Jian voelt zich tegenover iedereen schuldig. Tegelijk, of juist daarom, is ze als een privé-cerberus voor haar dochter, want anders zijn alle offers voor niets. Dochter pubert een beetje en is net als Zidi eigenlijk oververmoeid. Jian: ‘Ze ergert zich aan me, maar ik moet streng zijn.’ Ook al omdat de oma’s en opa’s alle hoop op kleindochter hebben gericht. Wanneer Yingying tot haar eigen verbijstering niet tot de zes besten behoort die direct worden toegelaten is ze aangewezen op de online-examens. Nog meer onzekerheid, stress, uitputting. Dit kind is niet te benijden. Noch haar tijgermoeder.

Zi Yingying © NTR

We maken kort kennis met man en vader in Ningbo: Xi Weida. Hij verplaatst zich in de Ierse maker en ons kijkers. ‘Misschien begrijpen buitenlanders niet hoe Chinezen kinderen opvoeden. Hun kinderen zijn veel vrijer, mogen op natuurlijke manier hun weg vinden. Chinezen hopen altijd dat hun zoon een draak en hun dochter een feniks wordt.’ Hij lacht erbij, licht spottend. Ook hij is tragisch – doordat hij kennelijk het Chinese patroon niet van harte ‘leeft’. Door zijn suikerziekte. Plus: ‘Shanghai is heel duur. Ik moet blijven werken om haar te kunnen laten studeren.’ De prijs is onder veel meer een afstandshuwelijk en het wederzijds pijnlijk gemis van een vader-dochterrelatie. Maar bij de ouders van ‘winnaar’ Yu’ang is die nog pijnlijker. ‘We hielden zielsveel van elkaar’, zegt moeder, ‘tot de komst van Yu’ang.’ Waarbij het niet, zoals hier vaak, ging om zorgtaken, maar om de carrière van het kind vanaf het moment dat diens talent bleek. Moeder zette alles daarop in, ook al omdat zij zelf, met al haar kunstzinnige ambities, geen enkele kans kreeg van haar ouders om die te verwezenlijken: cultuur was voor die generatie onbelangrijk. En zo werd haar keuze een strijd met man, familie en omgeving. Die niet mocht mislukken. En dat ook niet deed, maar voor hoe weinigen gaat dat op? Ook zij zit boven op zoons prestaties: letterlijk, als hij thuis studeert. ‘Dat stuk heeft meer gelaagdheid. Er moet meer verschil zijn tussen de noten.’ Het is, als ik me goed herinner, een Beethoven-sonate. En ik ben het met haar eens.

Wat me brengt op twee opmerkingen. De eerste een cliché maar wel met fundament. Veel uitgevoerde muziek klinkt me tamelijk mechanisch in de oren. Technisch perfect, maar niet rakend. Ik denk dat Yu’ang beter kan, anders namen ze hem niet aan in Amerika. En Lang, Wang en Ma hebben verpletterend bewezen dat cultuur en afkomst, laat staan etniciteit, niet determinerend zijn. Zoals de Japanse Bach-cultuur indrukwekkend is. Dat mechanische komt misschien door jeugdigheid of gebrek aan groter talent. En toch: hoeveel Europeanen spelen overtuigend genoeg op Aziatische instrumenten? En begeven zich überhaupt in die muziekcultuur? Culturele grenzen overstijgen blijkt verdomd moeilijk. Maar het kan. Leve de fusionmuziek die overstijgend probeert te zijn en daarin slaagt. Tussen hoog en laag, oost en west. En leve de Mariavespers van Monteverdi. Bij wijze van spreken. Want een vreemde vergelijking drong zich op. Zoals hier de kerken leeg lopen en ze elders in de wereld bloeien, zo dreigt ‘onze klassieke muziek’ steeds meer te vergrijzen (na jaren bezocht ik weer de Zaterdagmatinee en we zijn allemaal nog een stuk ouder geworden) terwijl die in Azië booming is. Dus leve Zidi. Halleluja.

Gary Lennon en Richard Hughes, Piano Dreams, NTR Het uur van de wolf, dinsdag 14 maart, NPO 2, 23.00 uur.