In de catalogus van dit jaar schildert de critica Lucette ter Borg (geen lid van de jury) de criteria, die – zo valt te vermoeden – in de Prix-ronde van 2015 gegolden hebben. ‘Onbegrijpelijke of ontoegankelijke kunst kun je alleen maar leren appreciëren door een andere manier van kijken aan te leren’, zegt zij. Die andere manier van kijken is niet gericht op ‘het ontcijferen van betekenissen, het oplossen van sommen, het begrijpen van een handleiding’, maar veeleer ‘een vorm van vermoeden’. Soms moet kunst gewoon ‘moeilijk’ zijn: ‘Goede kunstenaars doen niet moeilijk omdat ze hun kijkers willen kwellen of wegjagen, of omdat ze denken dat het in het huidige discours zo hoort. Goede kunstenaars doen moeilijk omdat de werkelijkheid moeilijk is.’

Inzake die moeilijkheid is dat natuurlijk een fijne cirkelredenering. Het argument dat de kijker iets moet ‘leren’ danwel moet ‘vermoeden’ is ouwelijk, en een tikje schooljuffig, maar de echte achilleshiel van Ter Borgs argument is niet dat de werkelijkheid moeilijk zou zijn, want dat is-ie, maar het woord ‘goede’, in ‘goede kunstenaars’. Zeker, deze vier genomineerde kunstenaars gaan om met de moeilijkheid van de werkelijkheid, maar doen zij dat ook goed?

De uitdagingen zijn niet gering. Maak maar eens een goed kunstwerk over de situatie in Syrië of de positie van Syrische ballingen in Egypte. Probeer maar eens iets te maken dat uitlegt hoe de ideeën van Roland Barthes over ‘samenleven’ zouden kunnen uitwerken in de filosofisch-maatschappelijke context van het leven in Rwanda. Christian Nyampeta probeert dat laatste, in een zaalgrote installatie. Het is een studiecentrumpje, een ‘hosting structure’, waarin tekst van Barthes, filmbeelden van Rwandese scholieren, een stapel Rwandese literatuur én een tafel met stoelen bijeenstaan. Iets vergelijkbaars speelt zich af in de presentatie van Foundland Collective over Syrië, een arrangement van voorwerpen en beelden die de situatie daar in kaart brengen plus een lang interview met de vader van een van de leden van het collectief, die in Caïro woont, ontheemd. Het medium dat in beide gevallen wordt ingezet is eigenlijk vooral een vorm van datavisualisatie, een middel dat dicht bij design en journalistiek ligt.

Ook het werk van Hedwig Houben zag ik vooral als een essay; de kunstenares spreekt, staand voor een automobiel van plasticine, minutenlang over het ‘ik’ en ‘de ander’. Daarbij wordt duidelijk dat zij een intelligente kunstenaar is, maar niet een geweldige spreekster, en zeker geen actrice – dat had alleen al in puur technische zin ‘toegankelijker’ gekund.

Ten slotte is daar Magali Reus, een ‘echte’ beeldhouwster, zou ik zeggen, met gecompliceerde, goed uitgevoerde, goed ‘leesbare’ stukken die iets te maken hebben met het opengewerkte innerlijk van hangsloten. Toen Beatrix Ruf (lid van de jury) bij haar eerste persontmoeting werd gevraagd in welke Nederlandse kunstenaar zij geïnteresseerd was, noemde ze als eerste Magali Reus. Het zou kunnen dat zij de Prix krijgt. Ik weet het niet. Het is een vorm van vermoeden.


Prix de Rome Beeldende Kunst 2015. De Appel, Amsterdam, t/m 17 januari. deappel.nl

Beeld: Magali Reus, Leaves, 2015. Foto Daniel Nicolas