
Jan Mulder werd geboren in 1945 in Bellingwolde, Groningen, een dorp met nog geen vierduizend inwoners. Een gebied met een ‘anarchistische inslag’, zei hij zelf ooit, waar de Randstad of welk gezag dan ook niet vanzelfsprekend op respect kon rekenen. Al in de jeugd van de Winschotense voetbalclub wvv viel hij op, met geweldige goals en een geweldig temperament, een spits die het ene moment bloedfanatiek was en het andere onverschillig.
Mulder was negentien toen hij naar RSC Anderlecht vertrok, met honderdduizend gulden op zak, een witte sportwagen en zijn jeugdliefde Johanna. In de eerste klas van de hbs te Winschoten hadden ze verkering gekregen. ‘Hij had leuke schoenen’, vertelde Johanna in een interview in De Groene Amsterdammer. Ook in België was hij nog steeds een speler van momenten, maar die momenten waren er volop: in het seizoen 1966/1967 werd hij de eerste buitenlandse topscorer in België sinds de Eerste Wereldoorlog. ‘Hij ging na de wedstrijd nooit mee een biertje drinken’, vertelde Rob Rensenbrink in een interview. ‘Hij ging zelf de stad in.’ Op bezoek bij schrijvers, kunstenaars, nachtclubeigenaren – als vedette kwam hij overal binnen.
Voor een recordbedrag keerde hij indertijd terug naar Nederland, naar Ajax: 1,3 miljoen gulden. In zijn Ajax-jaren – het zouden zijn laatste als voetballer zijn: een knieblessure – hield hij al een Hollands Dagboek bij voor NRC Handelsblad. Na zijn voetballoopbaan ging het als vanzelf: het Hollands Dagboek leidde tot een sportcolumn in De Tijd, wat weer tot een column in Elsevier leidde (dat bood het dubbele woordtarief), wat hem uiteindelijk bij de Volkskrant bracht, op de voorpagina, om en om met Remco Campert. Natuurlijk was hij tegen die tijd al bekender dan ooit vanwege zijn rol als sidekick bij het rtl-praatprogramma Barend Van Dorp – ook daar als man van momenten. Iemand die er onderuitgezakt bijzat, verveeld, en dan ineens héél erg boos of onredelijk werd.
In 1999 maakte hij het het bontst, in gesprek met Ed van Thijn die hem naïef noemde vanwege zijn anti-bommenstandpunt in de discussie over Joegoslavië. ‘Als de Amerikanen in de Tweede Wereldoorlog zo over bombarderen hadden gedacht, dan zouden Frits [Barend] en ik er nu niet zijn.’ Waarop Mulder reageerde met: ‘Nou en?’ Zo ongeveer heel opiniërend Nederland viel over hem heen, voormalig pacifiste Annet Bleich wilde hem slaan, Remco Campert moest sussend optreden, Jan Mulder zelf deed er het zwijgen toe. Hij zou een ongeleid projectiel zijn, iemand met een grote mond over dingen waar hij niets van afwist, hard op weg een karikatuur van zichzelf te worden. In een Telegraaf-enquête een jaar later scoorde Mulder een tweede plek op de lijst van meest irritante tv-personen (achter Paul de Leeuw).
Deze maand presenteerde nieuwe-mediaonderzoeker Thomas Boeschoten een onderzoek naar de zogenaamde ‘talkshowelite’: Boeschoten analyseerde alle zestienduizend talkshowgesprekken die tussen 1999 en 2013 te zien zijn geweest bij de programma’s Barend Van Dorp, Pauw Witteman, De Wereld Draait Door, Knevel Van den Brink, Zomergasten, Eva Jinek op Zondag en Jinek. De helft van de gesprekken werd gevoerd door dezelfde 544 mensen, die negen procent vormen van alle 5731 talkshowgasten. De meest frequente gast? Jan Mulder, met meer dan duizend optredens. En dan rekent Boeschoten Studio Voetbal niet eens mee (867.000 kijkers afgelopen week), waar Mulder elke week zit, als zelfbenoemd ‘voorzitter der voetbalanalisten’.
Natuurlijk zit er een evolutie achter die cijfers. Ze vertellen een verhaal dat iedereen die de afgelopen decennia wel eens televisie heeft gekeken op zijn klompen kan aanvoelen. Het is een ontwikkeling die zo ongeveer gaande is sinds de eerste televisie werd uitgevonden: tv is laagdrempeliger geworden, minder formeel, minder strikt. ‘U’ is ‘jij’ geworden. Alleen bij Nieuwsuur en het NOS Journaal dragen presentatoren nog dassen, en zelfs de huidige hoofdredacteur van het NOS Journaal, Marcel Gelauff, zei dat dat tv-instituut de ‘luchtigheid en een gevoel van dichtbij en verbondenheid’ miste. Door de uitzendingen te vullen met zo veel mogelijk dezelfde gezichten is televisie persoonlijker geworden, al was het maar omdat je sommige tv-hoofden vaker ziet dan je familieleden.
In zekere zin is het ontstaan van een talkshowelite een teken van professionalisering. Er zijn duidelijke richtlijnen over wat een tv-show succesvol maakt, programmamakers weten tot op de seconde nauwkeurig wanneer hun kijkers zich gaan vervelen of, nog erger, wegzappen. Wie wel eens in de VARAgids een column leest van Dieuwke Wynia, de eindredacteur van De Wereld Draait Door, weet dat geen gast daar zit vanwege zijn expertise: hij of zij zit daar op de eerste plaats omdat hij/zij ‘het goed doet’ op tv. ‘Entertainment is the supra-ideology of all discourse on television’, schreef Neil Postman in zijn beroemde analyse van het politieke en culturele debat op tv in Amusing Ourselves to Death (1985). Wat er ook te zien is, vanuit welk cultureel of ideologisch perspectief dan ook, de overkoepelende notie is dat het voor de kijker als vermaak wordt gepresenteerd, door sprekers die als het ware ‘gecast’ zijn: de expertise van de talkshowgast is minder relevant dan zijn geloofwaardigheid.
Maar voor een belangrijker deel is de totstandkoming van de talkshowelite niets minder dan ideologie: je kunt het het logische gevolg noemen van de Fortuyn-revolte, waarna ‘ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg’ is gaan gelden als het ultieme teken van oprechtheid. Met Fortuyn werd een reservoir van politieke incorrectheid aangeboord waarvan de massamedia nog steeds profiteren. Jan Mulder is daarin de norm geworden: waar hij bij Barend Van Dorp nog de enige was die vanuit zijn onderbuik mocht reageren, lijkt het er inmiddels op dat iedereen aan tafel dat moet doen. Of de persoon nu links of rechts is maakt niet uit, als ze maar recht-door-zee zijn: talking heads zijn talking bellies geworden.
Nu is het moeilijk voor te stellen dat politieke correctheid ooit écht geliefd was: de term ‘correct’ klinkt al zo bloedeloos, zo onecht. Correct is rechtop zitten en je groenten opeten. Correct is het opschorten van persoonlijkheid ten faveure van een afstandelijker, abstract ideaal. Per definitie dus een verre stap verwijderd van ‘een gevoel van dichtbij en verbondenheid’. Natuurlijk zal men in Hilversum ver voor Fortuyn best al aangevoeld hebben dat dommige meningen groot amusement kunnen zijn, maar wat de echte ontdekking van de media na Fortuyn moet zijn geweest, was dat onwetendheid niets afdeed aan de status van tv. Televisie is autonomer geworden, schreef Postman al, het is geen voortzetting van het debat in de politiek of in de krantenkolommen. Het staat op zichzelf, met eigen spelers en eigen mores, het hoeft zich aan geen andere werkelijkheid te toetsen dan die waar ze in zit.
Het heeft een ander soort elitevorming in de hand gewerkt, zei essayist Bas Heijne in een interview in De Groene. Heijne haalde het voorbeeld aan van de gerenommeerde literatuurcriticus Arnold Heumakers, die bij De Wereld Draait Door was uitgenodigd om in gesprek te gaan met Herman Koch, wiens Het diner hij negatief had besproken. Hoewel Heumakers heel respectvol tegenover Koch was, bleef van de uitzending vooral bij dat tafelheer Hugo Borst Heumakers niet mocht en hem continu aansprak met ‘meneer de professor’ om hem wereldvreemd te maken. Heijne: ‘Heumakers, criticus, staat hoog in de culturele, intellectuele elite. Maar op het moment dat hij zich bij DWDD begeeft telt dat niet, hij is bij het massapubliek te onbekend. Daar, in de tv-context, heerst de media-elite, en daar regeert iemand als Hugo Borst. Zijn zichtbaarheid geeft hem status.’
Het opvallende van de talkshowelite is dat 544 leden nog aanvoelt als heel wat. Want politieke incorrectheid op tv is een vak apart: het vergt een speciaal soort talent dat niet voor iedereen is weggelegd, een mengeling van een particuliere persoonlijkheid en toch grote herkenbaarheid, van oprechte woede en gecalculeerde eloquentie. Het is het talent je heel boos te kunnen maken om iets zonder dat de kijker er zelf boos om wordt, want boze kijkers amuseren zich niet. Er komt een eigen vocabulaire bij kijken: uitroepen als ‘Dat is kletskoek!’ of ‘Volslagen onzin!’ mogen gebezigd worden; ‘Je lult uit je nek’, een uitspraak die geen huiskamer vreemd zal zijn, dan weer niet. Het eerste zegt iets over je eigen verontwaardiging (dat is persoonlijk) en het tweede valt iemand anders aan (dat is confronterend en dus te particulier). Het is kortom, een spel van ironie, dat weten dat wat je zegt niet belangrijk is, maar het toch zo belangwekkend mogelijk zeggen.
Hoewel de groep mensen die tot de talkshowelite behoort redelijk stabiel is, heeft het discours zich wel degelijk ontwikkeld. Dat is de laatste jaren niet harder geworden – harder is niet het juiste woord, je krijgt zelden het idee dat talking bellies bewust willen kwetsen – maar laconieker, meer zelfovertuigd van het eigen voorrecht geen blad voor de mond te hoeven nemen. Zoals Wilfred Genee, de presentator van Voetbal International (840.000 kijkers), twee weken terug in de VARAgids zei: ‘We zeggen nu dingen die we vijf jaar geleden niet hadden kunnen zeggen.’
Volgens Stephan Sanders in Vrij Nederland waren de opmerkingen van Gordon over een Chinese deelnemer aan Holland’s Got Talent het ultieme voorbeeld van die ontwikkeling: ‘Wat hier gebeurt is dat het onderscheid tussen privé en openbaar geheel teniet wordt gedaan. Gordon, die thuis met drie vriendjes kijkt naar The Voice, en zijn opmerkingen maakt: wij hoeven het nooit te weten. Maar Gordon, die zich zo thuis voelt op tv dat hij zich in zijn eigen zitkamer waant: dat is het probleem.’
Het is moeilijk aan te wijzen wanneer dat probleem ineens zichtbaar werd, wanneer het ineens leidde tot massale verontwaardiging. Want de laatste maanden van 2013 kende een ongekende revival van politieke correctheid: ineens leek de jacht geopend op BN’ers die domme, niet-tactvolle dingen zeiden. Het begon met René van der Gijp (hierna te noemen: ‘Gijp’) die bij VI, een sporttalkshow voor mensen die Studio Voetbal te highbrow vinden, zijn mening gaf over homo’s in de voetballerij. Die waren er niet, want ‘als je homo bent, dan ben je op je veertiende wel klaar met voetbal. Dan ga je gewoon in een kapperszaak werken. Dat is gewoon waar.’ In de opnamestudio werd er nog hard om gelachen, daarbuiten werd moord en brand geschreeuwd.
Stigmatisering, discriminatie – dezelfde termen die werden gebruikt toen Gordon half november Gijp nog eens overtroefde, door bij Holland’s Got Talent aan een Chinese deelnemer te vragen: ‘Welk nummer ga je zingen? Nummer 39 met rijst?’ De foute humor ging viral, online werd zelfs in de Verenigde Staten op het tv-fragment gereageerd, misschien nog wel afkeurender dan in Nederland, waar inmiddels een officiële klacht was ingediend bij het Meldpunt Discriminatie.
Weer een paar weken later zorgde Youp van ’t Hek voor verontwaardiging door in zijn zaterdagse NRC-column Gordon een ‘geblondeerde reetridder’ te noemen, Jack Spijkerman zei tegen rtl-presentator Humberto Tan: ‘Je bent niet alleen donker maar ook nog dom’, en bij het overlijden van Nelson Mandela, op 5 december, tweette Nico Dijkshoorn: ‘En nu maar wachten op de 300.000 mensen die precies dezelfde grap gaan maken: hoofdpiet is dood.’ Een grap die bedoeld was om spot te drijven met mensen die wellicht nu een grap over Mandela en zwarte pieten wilden gaan maken, maar bij gebrek aan grappigheid door niemand als dusdanig werd herkend. Boos om alle reacties hief Dijkshoorn zijn eigen Twitter-account op.
Twee dagen later werd Mart Smeets op de voorpagina van De Telegraaf ter verantwoording geroepen omdat hij in het programma Sterren op het doek tegen een schilder die hem had geportretteerd zei dat hij niet veel had met diens ‘bestraffend Amstelveens joodse’ manier van kijken. Dat riekt naar antisemitisme, meende De Telegraaf en misschien vandaar dat de krant van wakker Nederland weer een dag later online een ingezonden stuk van Leon de Winter plaatste, een aanval op Sylvia Witteman. In een interview had Witteman gezegd dat haar humor thuis veel gemener is dan in haar columns, dat ze thuis hield van ‘lekker heel gemene dingen over Anne Frank tegen elkaar zeggen’. Satirisch ploegde De Winter eroverheen: ‘Daar ligt Syl, al half aangeschoten, of niet zo aangeschoten maar lekker op dreef, en dan maar concentratiekampgrappen maken en lekker lachen om een vijftienjarig meisje dat door honger en tyfus om het leven is gekomen. Dat vindt Syl lekker. En haar vrienden ook. Want niets is heilig voor Syl. Moet kunnen.’ Ook dit leverde weer verontwaardiging op, waarbij de vraag was wat nu smakelozer was, Wittemans opmerking of De Winters respons.
Waar komt die massale verontwaardiging ineens vandaan? Hebben we te maken met een onverwachte opleving van politieke correctheid? Is er een Nieuw Fatsoen uitgebroken dat protesteert tegen het ‘gijpisme’ en geen grappen duldt over vooroordelen en stereotypen? Voor een deel is die massale verontwaardiging het gevolg van minderheden die de laatste jaren mondiger zijn geworden en beter in staat zijn de weg naar de media te vinden. Vanwege de strijd tegen zwarte piet zijn belangenverenigingen in zwarte wijken opgericht die anders niet zouden hebben bestaan, zoals de Chinese gemeenschap nog nooit zo solidair met elkaar schijnt te hebben opgetreden als na de opmerkingen van Gordon (bijvoorbeeld door de actie korting te geven op nummer 39 op de menukaarten).
Op een ander niveau is de verontwaardiging massaal geworden omdat we met z’n allen dankzij sociale media een massaler gevoelsleven hebben gekregen. Je hoeft geen kenner te zijn van Marshall McLuhans mediatheorieën om te begrijpen dat sociale media een eigen invulling afdwingen: ze zijn niet slechts een podium, er gaat een stimulerende werking van uit. Twitter is als een nest kuikentjes dat schreeuwt om gevoed te worden, Facebook vraagt ‘what’s on your mind?’ als je inlogt. Deze media zijn bedoeld om de Grote Emoties te kanaliseren en zijn zo vormgegeven dat ze alleen Grote Emoties toestaan. In 140 lettertekens vind je iets Geniaal of een Schande, een middenweg is er niet. The medium is the massage, noemde McLuhan dat, een woordspeling op zijn beroemde oneliner ‘the medium is the message’. Hij bedoelde: de vorm waarin we onze boodschap gieten masseert het gevoel dat we bij die boodschap hebben.
Als er echt sprake is van een Nieuw Fatsoen, dan is dat uiteindelijk moeilijk los te zien van het jaarlijks terugkerende zwarte-pietdebat, verder aangemoedigd door de verschijning van het rapport van de ecri, de commissie tegen racisme en intolerantie van de Raad van Europa. Nederland is niet van nature een heel introspectief land, het stelt geen grote vragen aan zichzelf over wat een Nederlander een Nederlander maakt, het forceert zichzelf niet – en misschien dat het daarom dit jaar zo overspannen reageerde toen het buitenland zich met het zwarte-pietdebat bemoeide. Want dat gebeurde er: het debat werd allereerst aangezwengeld door stukken over de verhoudingen tussen slavernij en ‘Black Pete’ op de opiniepagina’s van The Guardian en The New York Times, die weer werden overgenomen op de websites van Nederlandse kranten, die op hun beurt weer werden overgenomen door half Nederland met een Facebook-account. De ‘pietitie’ en de grote en ongelukkige demonstratie op het Malieveld waren niet bedoeld om Nederland ervan te overtuigen hoeveel waarde er aan zwarte piet werd gehecht, het was bedoeld om VN-consultant Verene Shepherd te laten zien dat ze niet welkom was.
Welnu, wat heeft dit met de talkshowelite te maken? Met uitzondering van Gijp werden alle gehekelde opmerkingen gemaakt midden in het zwarten-pietoproer. Natuurlijk zijn er vaker momenten geweest dat talking bellies te ver gingen (denk aan Prem, die bij DWDD over de schreef ging door Jean-Pierre Geelen voor pedofiel uit te maken), maar dit was het eerste moment dat de vaste gasten schijnbaar niet de onzekerheid aanvoelden die onder de bevolking leefde. Ze zaten vast in de zelfverzekerde houding waarin elke mening toegestaan was. Wat de verontwaardigde reactie op deze meningen aantoonde, was dat politieke incorrectheid ook zijn kaders heeft. Je moet zeggen wat je denkt, maar je mag niet altijd alles denken. Anders gezegd: er is een moment waarop je tv-persoonlijkheid uniek mag zijn, en er is een moment dat zij keurig moet aansluiten bij de rest van Nederland. In het diepst van haar wezen is incorrectheid net zozeer een constructie als correctheid.
De gretigheid waarmee de schandalen werden beleefd toonde wel aan dat dit het juiste moment was: het bood een ontsnapping aan iedereen die zich impliciet aangesproken voelde in het zwarte-pietdebat. Verontwaardiging is een fijne emotie. Het veronderstelt dat iemand jou te kort heeft gedaan – jij bent de beschadigde partij en jij zal nu je gelijk krijgen. Jij bent goed, iemand anders is fout. Het is het perfecte staaltje ‘Othering’: door te wijzen op de discriminatie van de talkshowelite, de Ander, bewijs je hoe correct jij zelf bent. En in dit geval is correct niet bloedeloos en onpersoonlijk, want je hoeft er zelf niets voor te doen. Jij hoeft je groenten niet op te eten, alleen erover te beginnen dat iemand anders z’n groenten niet eet.
Veel is alweer vergeten. Afgelopen vrijdag ging het bij VI gewoon weer over homo’s in de voetballerij – nee, niet onder de spelers, maar onder de scheidsrechters. Grappen over vaseline vlogen over tafel, er werd in de studio om gelachen en daarbuiten ook. 826.000 kijkers, niemand die er publiekelijk moeilijk over leek te doen. In januari mag dat. Maar dit najaar, als de Pakjesboot uit Madrid is vertrokken en Nederland weer het idee heeft dat de wereld over onze schouders meehijgt, komen er vast weer twee of drie weken waarin de politieke correctheid zal floreren.