TOEN ABRAHA, DE Ethiopische gouverneur van Jemen, in het jaar 570 na Christus met zijn leger de Arabische stad Mekka aanviel, voerde hij in zijn gelederen een olifant mee. Het beest moet grote indruk hebben gemaakt, want dat jaar ging de geschiedenis in als Het Jaar van de Olifant. Dat jaar was van belang omdat toen in de familie Hasjim, een van de armere zijtakken van de Quraisj-dynastie, de machtigste clan van Mekka, Mohamed werd geboren. Zijn vader, Abdullah ibn Abd al-Muttalib, was enkele weken voor de geboorte overleden en had weduwe Amina een bediende, vijf kamelen en een paar schapen nagelaten.
Mohamed kwam niet onopgemerkt ter wereld. De nacht van Mouloud en-Nabi - ‘De geboorte van de Profeet’ - had een ‘helder licht’, waardoor moeder Amina ‘de markt van Damascus’ (1400 kilometer noordelijk van de geboortestad Mekka) kon zien liggen ‘alsof de zon helder scheen’. Op deze wijze deelde ook de latere hoofdstad van het Omayyaden-kalifaat in de glans van de geboorte. Ook in Perzie ging de geboorte niet ongemerkt voorbij. Er zou grote ontsteltenis onder de vuuraanbiddende magiers van Zarathustra hebben geheerst gedurende het geboorteuur van Mohamed: de Eeuwige Vlam die al meer dan duizend jaar ononderbroken had gebrand, doofde. En ook de joden van het 447 kilometer noordwestelijk van Mekka gelegen Medina werden die nacht middels ‘een heldere ster aan de hemel’ gewaarschuwd dat de er 570 jaar na Christus opnieuw een profeet was geboren.
DE ARABISCHE WERELD in die tijd omsloot Jemen in het zuiden en had de Eufraat als oostelijke en het Libanongebergte boven Akko als westelijke grens. Binnen dit enorme gebied leefden verschillende Arabische stammen in volkomen onafhankelijkheid. Stamvader van alle Arabieren was de in Hebron gestorven Ibrahimbraham, meer specifiek: de nakomelingen van Abrahams oudste zoon Ismael - Genesis 25:13-16 heeft het over de afstammelingen van de twaalf zonen van Ismael. Bekendste in de pre-islamitische geschiedenis waren de nazaten van Ismaels oudste zoon Nabatu (Nebajoth in de bijbel, Nabathaea in de Griekse en Romeinse geschiedenis). Zij controleerden de Karavaanwegen naar het Verre Oosten en waren vele eeuwen een welvarend volk. Een andere grote Arabische stam vormden de Kedar, nakomelingen van Kadir, de tweede zoon van Ismael. Geroemd in de inscripties van Assurbanipal en bezongen door de profeet Jesaja in zijn ‘Glorie van Kedar’ (Jesaja 21:13-17).
Uit deze Kedar stamden de Quraisj. In 410 na Christus veroverde Kusai el-Quraisj Mekka, de belangrijke pleisterplaats aan de Wierookroute door de Arabische woestijn. Toen anderhalve eeuw na deze gebeurtenis Mohamed werd geboren, hadden Kusai’s nakomelingen, met name de tak der latere Omayyaden, de touwtjes nog stevig in handen. Zij beheerden de openbare ambten, onder andere het toezicht over de Kaaba, een kubusvormig bouwsel in het centrum van de stad. Volgens de overlevering had de eerste mens Adam dit altaar gebouwd. Toen Abraham dit restaureerde, kwamen engelen hem te hulp, die hem de zwarte steen uit het paradijs brachten. In de loop der eeuwen was de Kaaba het verzamelgebouwtje geworden voor het pantheon van Arabische stamidolen. Honderden voorwerpen, waaronder ook beelden van Abraham en Ismael, waren er in ondergebracht. De in de hoek van deze Kaaba ingemetselde zwarte meteoriet was de meest vereerde van alle ‘heilige stenen’ die de Arabieren in die tijd aanbaden.
Om iedereen in staat te stellen een bedevaart naar de Kaaba te maken kenden de Arabische volken jaarlijks een drie maanden durende wapenstilstand. In die periode werden ook de jaarmarkten rond de Kaaba gehouden en de poeziewedstrijden van Ukaz. Hierbij streden de beste dichters van de verzamelde stammen om een voor deze gelegenheid door de heerser van Jemen geschonken volbloedpaard of een schitterend ere-sabel. De winnende gedichten werden met gouddraad op zijde geborduurd en plechtig aan de muren van de Kaaba bevestigd. Deze kiswa bleef een jaar lang in het heiligdom hangen.
MOHAMED WAS ZES jaar toen hij ook zijn moeder Amina verloor en door zijn grootvader Abd al-Muttalib werd geadopteerd. Twee jaar later stierf ook zijn grootvader en werd de wees opgenomen in de familie van Abu Talib, een oom van vaders kant. Mohamed raakte bevriend met diens jongste zoon Ali, die hij later de hand van zijn dochter zou schenken en die tevens zijn vierde en laatste ‘oprechte’ opvolger als kalief zou worden.
Abu Talib nam Mohamed regelmatig mee op verre karavaanreizen. De overlevering verhaalt tal van gebeurtenissen uit deze periode. Mohamed en Abu Talib belandden tijdens een van deze reizen in de stad Boesra, waar men stopte in de nabijheid van de hut van een christelijke kluizenaar, Bahira. Deze had kort daarvoor een visioen gehad; hij had gedroomd over een kameeldrijver met een stralenkrans rond zijn hoofd, een aureool in de beste traditie der christelijke heiligen. Bovendien zweefde er ook nog een wolk boven het hoofd van zijn droomfiguur. Toen Bahira Mohamed zag, begreep hij onmiddellijk de bedoeling van zijn droom: ‘Voorwaar, jij bent de boodschapper van God, de profeet die in het evangelie wordt aangekondigd.’ Geheel in strijd met zijn afgezonderde en teruggetrokken bestaan nodigde de kluizenaar de bedoeienen uit voor een feestmaaltijd. Bij het afscheid waarschuwde hij Mohamed goed op te passen, vooral voor de joden, ‘want als zij hetzelfde in hem erkennen als ik, zullen ze hem kwaad willen doen’.
Er waren minstens nog twee christelijke kloosters waarvan de abt en de kloosterlingen Mohameds uitverkoren status herkenden. Beroemd is ook de geschiedenis van Mohameds Tweede Reis naar Syrie, waarbij de Syrisch-orthodoxe monnik Nastur voorspelde dat de kameeldrijver ‘een profeet zal worden’. De traditie wil ook dat de joden, die middels een ster op de hoogte waren gebracht, ook reeds lang wisten wat de profeet in spe nog niet bevroedde.
VOORALSNOG TRAD Mohamed gewoon als kameeldrijver in dienst van de rijke weduwe Khadija. Hij reisde met door haar uitgeruste karavanen over het Arabisch schiereiland en door Syrie. De profeet in spe bezocht verre steden en maakte kennis met een heel scala aan religies en tradities. Hij beheerde Khadija’s zaken kennelijk tot haar grote tevredenheid, want in het jaar 595 trouwde de 40-jarige weduwe voor de derde keer, nu met de 25-jarige Mohamed. Tot haar dood zou ze zijn enige echtgenote blijven.
Uit deze verbintenis werden zes kinderen geboren. De twee zonen stierven op jonge leeftijd, maar Mohamed en Khadija namen Ali, de zoon van oom Abu Talib, als hun zoon aan en hetzelfde gebeurde met de voormalige slaaf Zaid, die na te zijn vrijgekocht officieel door hen werd geadopteerd. De vier dochters - Zainab, Roukhiyya, Fatima en Oum Kalsoum - zouden allen hun ereplaatsen in de vroege geschiedenis van de islam krijgen.
Volgens de overlevering voerde Mohamed diepe filosofische gesprekken met Waraka ibn Nawfal, de geleerde neef van zijn vrouw met monotheistische ideeen. Regelmatig trok Mohamed zich hele nachten terug in de grotten van de heuvel Hira buiten Mekka, en op de 27e ramadan van het jaar 611 na Christus kwamen de voorspellingen van de christelijke monniken uit. De aartsengel Gabriel, zwevend in een wolk van licht, wekte de slapende Mohamed en vertelde hem dat hij de ‘boodschapper Gods’ was. Het eerste hoofdstuk van de koran werd hem geopenbaard, de soera ‘al-Alaq’, en hij kreeg de opdracht er uit te reciteren (‘koran’: ‘hij las hardop’).
Vooralsnog stelde de geschrokken Mohamed alleen zijn vrouw Khadija op de hoogte van deze gebeurtenis, die als de ‘Nacht van Kader’ de geschiedenis zou ingaan. Khadija was direct overtuigd van het goddelijk ingrijpen in het leven van haar man, maar de profeet zelf twijfelde. Hij meende het slachtoffer van djinns (boze geesten) te zijn. Er zouden nog verschillende openbaringen nodig zijn voordat Mohamed zelf overtuigd raakte van zijn profeetschap. De openbaringen vormden een ware beproeving die Mohamed iedere keer totaal uitputten. Urenlang was hij in trance, hevig transpirerend of trillend als een riet. Later zei hij daarover: ‘Nimmer kreeg ik een openbaring zonder dat ik het gevoel had dat mijn ziel me werd ontnomen.’
ALS UITVERKOREN boodschapper was het Mohameds taak voor te dragen wat God hem dicteerde. Hij probeerde eerst de leden van zijn eigen clan op de hoogte te brengen van zijn goddelijk gezantschap, maar stuitte op minachting en vijandigheid. Waraka ibn Nawfal, de neef van Khadija, vergeleek Mohameds ervaringen met die van Mozes en wees erop dat er nog nooit een profeet was geweest die openbaringen ontving zonder dat dit vijandelijke reacties opriep. Hoe dan ook namen in eerste instantie slechts Mohameds vrouw, Ali en Zaid aan dat het ‘oude geloof van Abraham’ in ere hersteld diende te worden.
De eerste bekeerling naast zijn huisgenoten was de welgestelde koopman Abu Bakr al-Siddik, drie jaar jonger dan de profeet en in Mekka alom bewonderd vanwege zijn moed. Abu Bakr besteedde zijn fortuin aan het vrijkopen van slaven. De beroemdste van deze bevrijdde slaven is ongetwijfeld de eerste muezzin (gebedsoproeper) van de gemeenschap, Bilal. Er volgden meer bekeerlingen, maar de aristocratie van Mekka, onder leiding van de Omayyaden-clan, moest niets van Mohamed hebben. De volgelingen van Mohamed konden in die tijd niet over straat lopen zonder dat ze stenen naar hun hoofd kregen.
Toen de handelsonderneming van Khadija failliet ging, kwamen de moslims er ook nog financieel steeds slechter voor te staan. Uit veiligheidsoverwegingen zond Mohamed in 615 een groep volgelingen naar Ethiopie, waar ze bescherming kregen van de christelijke Negus. Een groep van zo'n veertig mannen en twintig vrouwen bleef in Mekka achter, waar ze voortdurend blootstonden aan agressie. Het huis van al-Arkam, de verblijfplaats van de profeet, werd dag en nacht bewaakt. Niet zonder reden. Ook de latere kalief Omar had besloten Mohamed eigenhandig te doden. Hij was al onderweg toen hij vernam dat zijn eigen zuster Fatima en haar echtgenoot Said zich hadden bekeerd. Woedend verwondde Omar zijn zus aan haar hoofd, maar toen hij een koranvers hoorde, trof hem dat zo dat hij in vervoering naar het huis van Mohamed snelde om zich te bekeren.
IN 619 STIERVEN binnen twee dagen Mohameds vrouw Khadija en zijn oom Abu Talib. De laatste werd als hoofd van de Hasjim-familie opgevolgd door Abu Lahab, een gezworen tegenstander van de profeet. De spanningen liepen hoog op en de situatie werd onhoudbaar. Mohameds buren gooiden de baarmoeder van een schaap naar hem toe toen hij in gebed was, straatjongens bekogelden hem met zand en stenen. Er werden voortdurend moordaanslagen op de profeet beraamd en in 622 besloot Mohamed Mekka te ontvluchten. Hij vertrok naar Jathrib, waar een aantal bewoners de ‘Tweede Eed van Akaba’ hadden afgelegd, waarin ze hadden gezworen de profeet in hun stad op te nemen. Maar bij zijn vertrek werd Mohamed achtervolgd en hij moest zich verbergen in een grot. Omdat een spin snel een web voor de ingang had gesponnen, werden de achtervolgers misleid en na drie dagen gaven zij hun speurtocht op.
Op de 24ste september van het jaar 622 kwam de profeet in Jathrib aan, vanaf dat moment Medina geheten. Daar verwierf hij zich al snel een toonaangevende positie als bemiddelaar tussen de plaatselijke bevolkingsgroepen: twee Arabische en drie gearabiseerde joodse stammen die elkaar voortdurend in de haren vlogen. In Medina stak de profeet ook de handen uit de mouwen en bouwde daar de eerste moskee.
Mohamed stichtte - geheel anders dan zijn voorganger Jezus van Nazareth - een politieke religie met zichzelf als eerste staatshoofd. Hij vaardigde wetten uit, hief belastingen en organiseerde een leger waarmee hij in 624 de belangrijkste slag in de vroege geschiedenis van de islam leverde: het treffen tussen Mekka en Medina bij Badr aan de Rode Zee. Hoewel het belang van de Slag van Badr voor de jonge islam niet te onderschatten is, doet de slag in het huidige tijdperk - waarin in een paar weken tijd een half miljoen doden kunnen vallen in het treffen van twee stammen in Afrika - eerder denken aan een schermutseling. Tijdens de befaamde Slag van Badr vallen achtentachtig doden, waarvan veertien aan de moslimkant - een overwinning dus van Medina.
De verhouding tussen de joden en de Arabieren verslechterde ernstig nadat een uit Medina afkomstige joodse dichter na de slag naar Mekka was overgelopen en daar met zijn ophitsende gedichten opriep tot wraak. Met succes: in de lente van 625 rukte drieduizend man vanuit Mekka naar Medina op. Mohamed werd geconfronteerd met verraad en desertie. Een steen trof de profeet in het gezicht, hetgeen hem een afgebroken tand en een doorboorde lip opleverde. Hoewel de strijd onbeslist eindigde toen de Mekkanen zich plotseling terugtrokken, keerden de joden van Medina zich vervolgens openlijk tegen Mohamed. Het was zuiver aan de loyaliteit van zijn volgelingen te danken dat de profeet de kritieke situatie weer onder controle wist te krijgen.
Dat markeerde ook het moment waarop de gebedsrichting van de moslims veranderde: was dat eerst Jeruzalem, nu werd het Mekka. In Medina vindt men tot op heden de Moskee van de Twee Qiblah (gebedsrichtingen), waarbij de ene mihrab (gebedsnis) richting Jeruzalem en de andere richting Mekka wijst. Jeruzalem bleef wel een van de drie heilige steden vanwege de miraj, de mystieke nachtelijke hemelvaart die de profeet hier volbracht. In Jeruzalem bezocht Mohamed de tot ruine vervallen tempelberg, alwaar hij ten hemel steeg. Daar trof hij zijn voorgangers Dawud (David), Suleyman (Salomon), Musa (Mozes) en Isa (Jezus). Mohamed ging ze voor in het gebed en keerde weer terug naar de aarde. Op de plek waar hij zich afzette voor zijn hemelvaart, bleef zijn voetafdruk achter. Daar omheen bouwde men later de Dom van de Rots, de moskee met de gouden koepel.
In 627 trokken de Mekkanen opnieuw op tegen Medina. Onder leiding van de Perzische slaaf Salman el-Fers bouwden de Medinezen in zes dagen een loopgraaf. Ook dit keer werden bewoners van Medina geconfronteerd met het verraad van hun stadsgenoten: tijdens het beleg loopt de joodse Kuraiza- stam over naar de vijand. Een foute gok, want de moslims wisten het vijftien dagen durende beleg met succes te weerstaan. Toen een zwaar onweer chaos veroorzaakte in het kamp van de Mekkanen, trokken die zich snel terug.
MEKKA EN MEDINA bleven op gespannen voet staan. De vicieuze cirkel van gewapende conflicten werd onderbroken door de aankondiging dat Mohamed ongewapend naar Mekka wenste te komen om een bedevaart te maken. Met duizend in het traditionele pelgrimsgewaad gestoken emigranten verliet hij in 628 Medina. Vlak voor zijn geboortestad werd de groep door een massaal leger opgewacht. Mohamed en de heersers van Mekka kwamen echter tot een vergelijk; het volgende jaar mocht de profeet drie dagen naar Mekka komen. De vijandelijkheden en de vervolging van moslims zouden worden gestaakt. Het daaropvolgende jaar maakte de profeet wederom zijn bedevaart, en bij die gelegenheid verzoende hij zich met zijn eigen clan.
Toen er het jaar daarop toch weer een moslim door de Mekkanen werd vermoord, trok Mohamed met een leger van tienduizend man op tegen zijn geboortestad. Vlak voor de dreigende inname bekeerde de plaatselijke heerser Abu Sufyan zich echter en op 11 januari 630 (de 20ste dag van de maand ramadan van het jaar 8 der hijrah) trokken de moslims vreedzaam Mekka binnen. De profeet liep zeven keer rond de Kaaba, liet alle afbeeldingen en schilderijen van de vele stamgoden verwijderen en verklaarde het rechthoekige gebouwtje tot centraal heiligdom van de islamitische gemeenschap. Massaal ging men over tot het nieuwe geloof, dat zich snel over het Arabische gebied verspreidde. In Jemen tekenden niet-islamitische religieuze en wereldlijke leiders een overeenkomst waarbij zij zich onder islamitische bescherming stelden.
Twee jaar na de overwinning op Mekka leidde Mohamed de grote karavaan van gelovigen uit Medina naar Mekka. Het zou de laatste keer worden dat hij zijn geboortestad zou zien. Alle handelingen die Mohamed gedurende deze ‘afscheidsbedevaart’ verrichtte, werden de definitieve regels voor de haj - de bedevaart naar Mekka -, inclusief het afscheren van haar en baard en het offeren van een dier. Twee maanden hierna werd Mohamed ziek. Hij stierf op 8 juni 632 in de armen van zijn geliefde Aisha, zonder dat zijn opvolging was geregeld.