Bewoonster van het Molukse kamp Lunetten in Vucht, 1984 © Rob Bogaerts / Collectie Spaarnestad Photo

‘Weet jij waardoor ik hier ben?’ Op een zomeravond in de jaren tachtig staan de middelbare scholieren Jonkie Matupessy en Oscar de Vree op de toren van de Oude Kerk uit te kijken over het provinciedorpje Brevendal.

De essentiële vraag die Jonkie stelt is een sleutelmoment in Pastorale, de vijfde roman van Stephan Enter. Omdat Oscar niet weet hoe de Molukkers in Nederland terechtkwamen, legt de Ambonese Jonkie hem de oorsprong uit van wat in de Nederlandse geschiedenis bekendstaat als de Molukse zaak. Nadat de koloniale Hollanders de Molukkers tot het protestantisme hadden bekeerd, werden de mannen geschikt bevonden om te dienen in het knil. Toen dat leger na de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog werd opgedoekt, haalde de overheid de soldaten en hun gezinnen begin jaren vijftig naar Nederland. Het zou tijdelijk zijn, tot de rust in Indië was wedergekeerd, maar dertig jaar later is duidelijk dat daar niets van terecht gaat komen. ‘Wij zitten hier door het geloof van de Blanda.’

Het verhaal van Pastorale bestaat uit twee lijnen. Er zijn de hoofdstukken vanuit de beleving van Oscar, die in het voorlaatste jaar van de middelbare school zit. Hij is op het apathische af verveeld, en wordt pas uit zijn neerslachtigheid getrokken door zijn verliefdheid op Jonkies zus, en door de verontwaardigde verhalen van hun vader, die zich boos maakt over de situatie van de Molukkers. Deze hoofdstukken worden afgewisseld met die vanuit het oogpunt van Louise, Oscars zus, die met haar studie is gestopt en het juiste moment zoekt om dat haar moeder te vertellen, een godvrezende vrouw van wie Louise langzaam is vervreemd sinds ze rond haar elfde van haar geloof begon te vallen.

Pastorale neemt een stelling in én laat de complexiteit intact

De thema’s verschillen zo van elkaar dat Pastorale aanvankelijk leest als twee romans in één, wat in dit geval dubbel plezier betekent. Ze voelen meteen vertrouwd, deze typische Enter-personages die de verschuivingen in hun gemoedstoestanden verbluffend precies observeren, hun waarnemingen naadloos laten overgaan in innerlijke bespiegelingen. Door het weerzien met de plek waar ze is opgegroeid, vooral de idyllische natuur rondom het landhuis, voelt Louise de woede over haar religieuze opvoeding oplaaien. In een treffende scène blijkt hoezeer ze de bijbelse taal heeft verinnerlijkt: als ze tijdens een wedstrijdje onderwaterzwemmen verstrikt raakt in de waterplanten, schiet haar een frase uit ‘De Heer is mijn Herder’ te binnen. Weer op het droge maakt die reflex haar bang én razend. ‘Terwijl ze naar het lichtspoor van de maan op het water staarde, liet ze het schrikbeeld van zojuist terugkomen: dat ze eens, ooit, doodging en dat het allerlaatste in haar hoofd een psalm zou zijn.’

Louise maakt het strenge onderscheid tussen geloof als iets achterlijks en secularisatie als een bevrijding. Hedendaagse auteurs als Franca Treur en Maarten van der Graaff zijn daar genuanceerder over, maar in de context van een gereformeerd plattelandsdorp in de jaren tachtig past de venijnig-atheïstische toon van Louise; die maakt voelbaar hoe moeilijk het is om van met de paplepel ingegoten godsbesef af te komen.

In de loop van de roman brengt Enter met zachte maar besliste hand de kritiek op religie en die op het koloniale verleden met elkaar in verband. Brevendal is een verzuild dorp: de Molukkers en gereformeerden leven in gescheiden gemeenschappen en cultiveren een ‘viriele achterdocht’ jegens elkaar. Herhaaldelijk krijgt Oscar van zijn dorpsgenoten te horen dat Molukkers gewelddadig zijn, ‘als je ruzie kreeg gingen ze met z’n allen los op één. Dat zou elke normale Hollandse jongen te laag voor woorden vinden maar voor Ambonezen – geen punt.’ Enter ontkracht die vooroordelen door Oscars ervaringen met dat voorgespiegelde beeld te laten botsen: hij zal later ondervinden dat de korfballende gereformeerden het ook geen probleem vinden om iemand gezamenlijk in elkaar te schoppen.

Pastorale speelt zich af in de jaren tachtig, als het verhaal van de Molukkers nog uit eerste hand te vertellen valt. Daarmee sluit Enter aan bij een literaire stroming uit datzelfde decennium, met Indische duinen van Adriaan van Dis als bekendste voorbeeld, waarin vanuit Indisch perspectief werd getoond hoe de oorlog in opeenvolgende generaties doorwerkte. Ook Jonkies vader blijkt een getraumatiseerde oud-knil-soldaat, die per schip van Surabaya naar Rotterdam kwam. Na dertig jaar verlangt hij naar erkenning van de Nederlander voor zijn situatie en Oscar is de eerste die hem dat geeft. Door personages de gevolgen van het koloniale verleden onder ogen te laten zien, maakt Pastorale wat ruimte voor de integratie van dat deel van het verleden in het Nederlandse verhaal.

Het knappe aan Pastorale is dat het een politieke stelling inneemt en tegelijk de complexiteit intact laat, door twee sensitieve vertelstemmen nauwgezet hun denkbewegingen te laten volgen. Wederom doet Enter dat in de superieure stijl die zijn hele oeuvre kenmerkt; zijn zinnen hebben ritme en de gevoelswaarde van elk woord klopt. Terwijl ze zich verhouden tot God en Vaderland – van wie in dit arcadisch landschap niet veel herderlijkheid uitgaat – worden Oscar en Louise hard tegengesproken, uitgedaagd zich in het perspectief van de ander te verplaatsen, gedwongen de zuiverheid van hun motieven te bevragen. Om uiteindelijk, en dat is wat literatuur in optima forma doet, de lezer zelf positie te laten bepalen.