‘Beulen en hun kinderen’, aflevering 3 van de briljante VPRO-productie Himmlers hersens heten Heydrich, ging over nazaten van oorlogsmisdadigers. Hoe kunnen liefhebbende vaders tegelijkertijd monsters zijn en welke invloed hebben zij op het leven van hun kinderen en kleinkinderen? Aan het woord kwam onder anderen Niklas Frank, zoon van nazikopstuk Hans Frank, Heydrichs evenknie in Warschau oftewel de ‘slager van Polen’.

Zeven jaar was Niklas toen zijn vader in 1946 werd opgehangen in Neurenberg. Veertig jaar later publiceerde hij Der Vater: Eine Abrechnung, vertaald als Vader, ik haat je, dat voor veel commotie in Duitsland zorgde. Wat je vader ook op z’n geweten heeft, je moet hem in ere houden en op z’n minst proberen te begrijpen, luidden de commentaren. Ik heb zijn boek indertijd met bewondering gelezen, juist omdat hij geen begrip opbrengt voor het monster dat hem verwekte, geen verzachtende omstandigheden aanvoert om goed te praten wat niet goed te praten valt. Het liefst had hij zijn vader eigenhandig vermoord.

In De tolk van Java, Alfred Birney’s met de Libris Literatuurprijs bekroonde roman over een monsterlijke vader, heeft de ik-figuur nog net geen moordfantasieën. ‘Ik ben niet moordzuchtig, Pa, maar je hebt het wel verdiend om alsnog door mij eigenhandig het ziekenhuis in te worden geslagen. (…) Helaas ben ik een edel mens, die de zachte weg bewandelt van de samoerai met de pen (…) En helaas ben ik een van die nieuwsgierige naturen die zo naïef zijn te denken een volslagen gekke fascist te kunnen doorgronden.’

Dat laatste lukt hem uiteraard niet. Birney’s vader was een Indische oorlogstolk die tijdens de koloniale oorlog tegen de Republiek vocht en gruwelijke misdaden pleegde, zoals het doorzeven van een vrouw en zuigeling achter wie zich een vrijheidsstrijder had verscholen. Hij wist te ontkomen naar Nederland en stichtte een gezin waarin hij zijn terreur- en martelpraktijken op kleinere schaal voortzette tegen zijn vrouw en kinderen. ‘Was hij nou gek geworden in de oorlog of eenvoudig gek geboren’, vraagt zijn zoon zich af. ‘Het moet in hem hebben gezeten’, luidt zijn conclusie. ‘Hij had slechts een decor nodig waarin hij zich kon uitleven.’ Aan het eind van zijn boek, zijn levenswerk, besluit Birney dat het genoeg is. ‘Ik vecht niet langer, ik hou ermee op.’

‘Was hij nou gek geworden in de oorlog of eenvoudig gek ­geboren’

Dat deed ook Niklas Frank, blijkt uit de aflevering van HhhH, waarin hij als 83-jarige ganzenhoeder vertelt over de rust die het schrijven hem heeft gebracht. Terecht beschouwt hij zijn autobiografische boeken als bijdrage aan de Duitse geschiedschrijving over het fascisme, zoals Birney’s romans dat zijn voor de kennis van het Nederlandse koloniale verleden. Afgezien van enkele kinderen van KNIL-militairen hebben maar weinig schrijvers op papier de confrontatie aangedurfd met hun getraumatiseerde en niet zelden gewelddadige koloniale vader. Dat hoeven geen oorlogsmisdadigers te zijn geweest om hun kinderen op te zadelen met ellende die ze nooit hebben verwerkt. Zie de romans van Adriaan van Dis.

In navolging van Niklas Frank zijn er in Duitsland veel schrijvers bezig het verleden van hun ouders of grootouders op te delven. Het pijnlijkst is dat voor degenen die van hen hebben gehouden. Barbara Brix bijvoorbeeld, die in dezelfde uitzending als Niklas Frank vertelde over haar beminde vader, een Duitse arts bij Heydrichs Einsatzgruppen. Zij slijt haar leven in archieven, op zoek naar – ja, naar wat eigenlijk? Bewijzen van medeplichtigheid aan de massamoord op joden of juist ontlastende verklaringen? En wat betekent het resultaat van zo’n onderzoek in retrospectief voor haar relatie met een foute ellendeling die altijd heeft gezwegen?

Ik zag de gekwelde vrouw voor me bij het lezen van En we noemen hem, het nieuwe boek van Marjolijn van Heemstra over haar zoektocht naar de enige verzetsheld in de familie, een verre oom bijgenaamd ‘bommenneef’. Ze was zwanger en wilde haar eerstgeborene naar hem vernoemen. Ze identificeerde zich met een ‘familieheld’, over wie ze als kind al vol trots een spreekbeurt hield en wiens ‘innerlijke morele wet’ ze koesterde.

Helaas. In het Nationaal Archief, ingeklemd tussen Nederlandse Barbara Brixen, ontdekt ze dat ‘bommenneef’ na de oorlog verantwoordelijk was voor de moord op drie onschuldige mensen. Niet gepleegd uit naam van het verzet, maar van ‘een rechtse terreurorganisatie die samen met ex-nazi’s ten strijde wilde trekken tegen het linkse gevaar’. ‘So much for de innerlijke morele wet’, verzucht de schrijfster, die er nog net op tijd achter komt dat ze haar zoon beter niet naar deze misdadiger kan noemen. In plaats van diens naam geeft ze zijn macabere geschiedenis door in een adembenemende roman.

Waarom zouden afrekeningen met schurken meestal betere literatuur opleveren dan heldenverhalen? Het overwinnen van schuldgevoel en schaamte speelt ongetwijfeld een rol. Het vergt moed, dat ondraaglijke snijden in het eigen vlees.