In de Australische cinema verwijst outback gothic naar een genrevariatie waarin gewone mensen speuren naar psychologische verlossing of simpelweg naar een manier om in leven te blijven in een onvergeeflijk landschap bevolkt door monsters, halfmensen en roofdieren. Voorbeelden zijn films als Nicolas Roegs Walkabout (1971) of George Millers Mad Max (1979) en meer recent de horrorfilm Wolf Creek (2005) van Greg McLean of de western The Proposition (2005) van John Hillcoat. Ogenschijnlijk lijnrecht tegenover deze traditie staat Animal Kingdom, een gangsterfilm over een familie die een schrikbewind in een voorstad van Melbourne voert door afpersing, drugshandel en gewapende overvallen. Het is even wennen: nu eens geen mystieke visies van het gevaarlijke land, maar beelden van zonnige, lommerrijke straten met rijen bungalows aan weerszijden en een familiesedan op elke oprit. Toch heersen hier hetzelfde soort duistere figuren als in de outback.

De debuterende regisseur David Michôd gebruikt het contrast tussen de op het oog rustige omgeving en de monstrueuze personages effectief om motieven over loyaliteit en integriteit, geweld en corruptie uit te werken. Welvaart en medemenselijkheid blijken ver te zoeken in een land zo groot en onpeilbaar dat niemand ooit echt zou kunnen doorgronden welke krachten erin schuilen. Het ondermijnende en verontrustende aan Animal Kingdom is dat de regisseur suggereert dat deze krachten nu ook de ‘beschaving’, de voorstad, zijn binnengedrongen. De monsters wonen naast ons, lijkt Michôd te zeggen, ze zijn bezig hun auto te wassen of nog een reep vlees of reuzengarnaal op de barbie te gooien. En ze zeggen: ‘G'day, mate!’

Tussen ons en de monsters staat een man met een snor en een bril die eveneens kan koken: agent Nathan Leckie (Guy Pearce) die zich inzet voor de strafrechtelijke vervolging van de familie Cody. Makkelijk zal het niet gaan, want Leckie neemt het op tegen de matriarch Janine ‘Smurf’ Cody, een prachtige rol waarvoor Jacki Weaver terecht een Oscar-nominatie voor beste bijrol kreeg. Ze is de grootmoeder van de Cody’s. Alles draait om haar, om haar naam. Rare bijnamen als Smurf zijn typisch Australisch: in Mad Max zijn er figuren die Goose, Night Rider, Silvertongue of Grease Rat heten. Bijnamen als deze ontmenselijken, wat ook het motief is in de adembenemende eerste scène van Animal Kingdom: het neefje van Smurf, Joshua ‘J’ Cody, een jongen van rond de achttien, zit in een woonkamer van de bungalow van zijn moeder op de bank tv te kijken. Zijn moeder ligt naast hem. Bewegingloos. J staart naar het scherm. De seconden tikken voorbij. Wat is op tv? Een spelshow? J kijkt bijna verveeld. Buiten arriveert een ambulance. De bel gaat. Paramedici. Maar de moeder is al lang dood. Overdosis.

‘J’. Nauwelijks een naam, personage of mens. Maar zijn rol is bepalend in het verhaal, evenals de vraag of hij erin zal slagen met zijn criminele familie te breken, vooral met Smurf die aan de touwtjes trekt. Ze is een peetmoeder die even gewetenloos als een Corleone kan zijn, maar dan op typisch Australische wijze: hoogblond, huid als rubber, donkerbruin vanwege de vele uren in de zon en lief kijkend en pratend over alledaagse dingetjes terwijl ze de noodzaak van de volgende moord overpeinst.

Na het gouden tijdperk van de jaren zeventig en tachtig leverde de Australische cinema slechts sporadisch parels op. Maar Animal Kingdom is er weer zo een: een ondermijnende gangsterfilm die niet alleen het genre verrijkt, maar ook een blik biedt op de zelfkant van een wereld waarin de grote droom van huisje-boompje-beestje ontaardt in een nachtmerrie.


Te zien vanaf 3 maart