
‘Wanneer de hele wereld uit haar voegen raakt, dan tracht ik alleen maar te begrijpen, wat en waarom dit gebeurd is’, schreef Rosa Luxemburg, ‘en als ik dat gedaan heb, ben ik weer rustig en goed geluimd. Het volledig opgaan in de ellende van de dag is mij onverdraaglijk. Denk eens aan Goethe wat hij moest meemaken, tijdens die onafgebroken keten van oorlogen, waarin de wereld er als een gekkenhuis uitzag, en hoe rustig en met welk een sereniteit hij zich verdiepte in zijn studie en poëzie. We moeten ons slechts nog meer aaneensluiten, opdat het “warmer” wordt. Ik omarm je, je Rosa.’
Luxemburg schreef deze brief in 1917 vanuit de gevangenis van Breslau, waar ze vanwege haar oproep de wapens neer te leggen al ruim een jaar zat opgesloten. Al tijdens het congres van de sociaal-democratie in Stuttgart in 1907 had zij gewaarschuwd voor een nieuwe wereldoorlog, die volgens haar in feite een kapitalistische oorlog was: Frankrijk, Duitsland en Oostenrijk vochten om de verdeling van gekoloniseerde gebieden, grondstoffen, goedkope arbeidskrachten en de uitbreiding van economische macht.
In haar Junius brochure (1915) schreef ze dat de oorlog ‘niet pas in Sarajevo in juli 1914 begon, maar al jaren daarvoor, opgezweept door de winstzucht van de industrie en de miljoenenhonger van de Duitse bank, die zich op de gebieden van Azië en Turkije wilden storten en daarom het ultimatum van Oostenrijk aan Servië hebben geprovoceerd’. Ook toen de oorlog al in volle gang was, bleef ze oproepen ‘om te ijveren voor het spoedige einde van deze onmenselijke oorlog’. Reden voor de Duitse autoriteiten om haar als landverrader te arresteren en voor het grootste deel van de oorlog in de gevangenis op te sluiten.
Het verschil in toon tussen de brieven van Luxemburg en haar essays en pamfletten springt een hedendaagse lezer al snel in het oog. De politieke teksten zijn van een vlijmscherpe helderheid, maar ook gedrenkt in het bekende, activistisch-marxistische idioom dat wij gaandeweg de twintigste eeuw hebben leren wantrouwen. Waar de brieven uitblinken in subtiliteit en fijnzinnigheid en volgens haar vriendin Henriette Roland Holst ‘tot de mooiste van de wereldliteratuur’ behoren, staan er in de politieke teksten nogal wat termen en zinswendingen die minder nuance kennen. Politiek gezien wenste Luxemburg er geen doekjes om te winden; zo direct mogelijk wilde zij de grootste delen van de bevolking bewust maken van het onrecht dat hun werd aangedaan en tot politiek handelen aansporen. ‘Wie niet in beweging komt, merkt zijn eigen ketenen niet op’, luidt een van de veel geciteerde leuzen.
Behalve van haar strijd voor een betere, rechtvaardiger wereld getuigen haar brieven, maar ook haar essays over de Russische literatuur, van een grote liefde voor de kunst en de muziek, met Goethe, Mozart en Rembrandt als onbetwiste favorieten. Luxemburg geeft herhaaldelijk blijk van wat Hannah Arendt enkele decennia later de amor mundi, liefde voor de wereld, zou noemen. ‘Ik voel mij in de hele wereld thuis’, schreef Luxemburg, ‘waar er wolken en vogels en mensentranen zijn.’
Uit haar brieven spreekt ook een grote belangstelling voor de natuur, die ze zelfs vanuit de gevangenis nog met merkbaar genoegen aan haar vrienden wist te beschrijven. ‘Het onweer vannacht leverde een schouwspel op, dat ik niet licht zal vergeten’, schreef ze aan Sonja Liebknecht. ‘Een doffe, onheilspellende schemering daalde over de aarde, de regen ruiste op de bladeren, het weerlicht vlamde keer op keer purperrood op in het loodkleurige grijs. Midden in deze spookachtige stemming begon plotseling vlak voor mijn venster een nachtegaal te zingen! Hij zong als in een roes, wou de donder overstemmen, de schemering verlichten – het was zo geheimzinnig, zo onbegrijpelijk mooi, en ik herhaalde onwillekeurig het laatste vers van Goethe: “O, warst Du da…”.’
Behalve kennis verwerven over de wereld en de natuur was ‘ein guter Mensch zu sein’, een goed en waardig leven leiden, volgens Rosa Luxemburg het meest nobele streven van de mens. ‘Sieh dass du immer Mensch bleibst’, schreef ze. ‘Mens zijn en goed zijn is van alles toch het belangrijkste. En dat betekent vastberaden, helder en monter zijn. Ja, monter, ondanks alles.’
De brieven zijn opmerkelijk hoopvol gestemd, gezien de weinig florissante omstandigheden waaronder ze geschreven werden: koude, smerige gevangeniscellen, met alleen haar boeken, een plantenstekje en een paar vogels voor het getraliede raam als gezelschap. En toch bleef ze maar doorwerken en doorschrijven, en gaf ze de hoop op betere tijden nooit op.
Die hoop hield ze niet alleen zichzelf, maar ook haar vrienden buiten de gevangenis voor ogen. In november 1917 schrijft ze opnieuw aan Sonja, de vrouw van Karl Liebknecht: ‘Weet je, Sonitschka, hoe langer het duurt en hoe meer het lage en monsterachtige dat iedere dag voorvalt alle grenzen te buiten gaat, des te rustiger en standvastiger word ik, zoals men ten opzichte van een overstroming of een zonsverduistering geen zedelijke maatstaven kan hanteren, maar ze slechts als een gegeven, als voorwerp van onderzoek en kennis moet beschouwen.’
Hannah Arendt beschreef de brieven als ‘waarlijk poëtisch en ontroerend menselijk van aard’. Ze laten bovendien ‘niets heel van het later geschapen beeld van een bloeddorstige Rosa’. Ze was volgens Arendt zelfs de ‘meest antimilitaristische’ van alle revolutionairen uit haar tijd; een mening die ze ongetwijfeld mede op de verhalen van haar echtgenoot Heinrich Blücher baseerde, een Duitse historicus die tijdens de Spartakusopstand in Berlijn in 1918 als student had gevochten aan de zijde van Luxemburg en Liebknecht. Hoewel Luxemburg gaandeweg de twintigste eeuw tot een icoon van het marxisme zou uitgroeien bleef zij volgens Arendt ook lang de minst begrepen intellectueel van deze politieke beweging: ‘Je zou hopen dat Luxemburg ooit nog de plek krijgt die ze verdient binnen de politieke wetenschap.’
Het lijkt erop dat aan die wens eindelijk gehoor wordt gegeven. De afgelopen jaren verschenen diverse heruitgaven van Luxemburgs werk, werden internationale conferenties gehouden in Parijs, Berlijn, Madrid, Seoul en Chicago en nieuwe studies gepubliceerd, zoals Rebellinnen (2018) van Simone Frieling, Women in Dark Times (2014) van Jacqueline Rose en de meesterlijke graphic novel Red Rosa (2018) van Kate Evans.
Rosalia Luxemburg werd op 5 maart 1871 in het Poolse Zamość geboren, maar groeide op in Warschau, waar ze bij wijze van uitzondering als enig joods meisje het gymnasium mocht bezoeken. Daar kreeg ze al vroeg met het tsaristische regime te maken: er mocht op school geen Pools gesproken worden en vanwege haar joodse afkomst werd ze als tweederangs leerling behandeld. Het zou haar kritisch bewustzijn al vroeg scherpen.
Als vijftienjarige scholier sloot ze zich aan bij de Poolse revolutionaire partij die de armoede onder de arbeidersbevolking aan de kaak stelde en las ze de werken van Karl Marx. Amper achttien jaar oud moest ze verscholen onder een lading stro op een boerenkar het land ontvluchten; ze dreigde net als de overige leden van de revolutionaire partij gearresteerd te worden. Met illegale papieren reisde ze door naar Zürich, destijds een vrijhaven voor gevluchte Russische en Poolse socialisten en de enige Europese stad waar vrouwen tot de universiteit werden toegelaten. Ze sloot er haar studies filosofie, rechten en economie summa cum laude af. Ze ontmoette er ook de joods-Litouwse marxistische intellectueel Leo Jogiches, die een tijdlang haar geliefde was en met wie ze tot het eind van haar leven zou blijven samenwerken.
Na haar studie vertrok ze naar Berlijn, waar ze een prominente rol in de Sociaal Democratische Partij (sdp) van Duitsland ging spelen. Ze raakte bevriend met politici als Karl Kautsky, Clara Zetkin en Karl Liebknecht, die zich net als zij op de linkervleugel van de sdp bevonden. Ze ging de polemiek aan met meer gematigde leden zoals Eduard Bernstein, die meende dat een geleidelijke hervorming van het kapitalisme ook voor de verbetering van de leefomstandigheden van de arbeiders kon zorgen. Luxemburg geloofde hier niet in en bundelde haar kritiek in een reeks artikelen, Sozialreform oder Revolution? (1899), door Pepijn Brandon in het Nederlands vertaald. Hervormingen waren uiteraard te verwelkomen, maar ze zouden het pact dat het Duitse keizerrijk met het kapitalisme had gesloten niet ongedaan weten te maken.
Alleen de zogeheten socialistische ‘radendemocratie’, waarbij de bevolking via ‘volksraden’ daadwerkelijk inspraak en politieke beslissingsbevoegdheid zou krijgen, zou het kapitalisme volgens Luxemburg in zijn wereldwijde opmars weten te stuiten. Op grond van Marx’ analyse van de Parijse Commune (1871) meende Luxemburg dat er aan de parlementaire democratie volksraden toegevoegd moesten worden, waarin de bevolking op structurele wijze mee zou denken én beslissen over belangrijke politieke beleidszaken. Hannah Arendt was het met haar eens dat volksraden ‘oases’ in de parlementaire woestijn zijn en nam dit over in haar boek Over revolutie (1966). ‘Politieke kwesties zijn veel te belangrijk om alleen aan politici te worden overgelaten’, vond ze.

Rosa Luxemburg reisde begin twintigste eeuw zo’n beetje heel West-Europa af en deed op haar rondreis ook Nederland aan, waar sinds de grote spoorwegstakingen in 1903 de aanhang van het socialisme was gegroeid. Ze sloot er onder meer vriendschap met Henriette Roland Holst, Pieter Jelles Troelstra en Herman Gorter. In 1904 sprak ze in een overvol Concertgebouw in Amsterdam over de noodzaak van economische rechtvaardigheid en internationale socialistische solidariteit, waaraan het door onderlinge twisten nogal eens ontbrak. ‘Wie Rosa Luxemburg die dagen in Amsterdam zag’, schreef Henriette Roland Holst in haar biografie over Luxemburg (1935), ‘zoals zij heupwiegend door de zonnige straten liep, haar gezicht open bloeiend in ontspanning na de urenlange inspanning van het spreken, haar stem en lach vol charme en overmoed, – wie haar zo zag, behield de herinnering aan een buitengewoon bekoorlijk wezen.’
‘Geliefde Henriette’, schreef Luxemburg haar eind 1904. ‘Wanneer door al die rommel waaruit het leven en vooral het partijleven bestaat, het in mijn ziel soms donker en dof wordt, dan herinner ik mij Amsterdam, en het wordt weer licht. U zegt dat ik Holland “te rooskleurig” zie, maar ach, laat mij die illusie ten minste ten opzichte van een paar goede mensen. We wachten op het bericht wanneer u komt, en Louise dringt er krachtig op aan dat ook Herman Gorter met zijn wederhelft komt, en dan zou het hier Klein Amsterdam zijn, hoera! Dus wanneer?’
In haar in 1905 gepubliceerde tekst over ‘De massastaking’ benadrukte Luxemburg dat de ‘massa’ zelden op oproepen van politieke partijen of vakbonden in beweging komt, maar pas ‘spontaan’ tot actie overgaat als de gevoelens van rechtvaardigheid te langdurig zijn gekrenkt. Spontaniteit verwees voor Luxemburg, overigens net als voor Hannah Arendt, naar de vrijheid die mensen kunnen nemen om iets nieuws in gang te zetten; spontaan verzet plegen is uitdrukking geven aan het menselijke vermogen ‘nee’ te zeggen tegen onrecht en ongelijkheid en vervolgens alternatieve politieke vormen te ontwikkelen. De voorwaarden voor dit verzet zijn kritisch bewustzijn, en dus goed onderwijs voor iedereen, sociale betrokkenheid en enthousiasme. De middelen zijn bekend: het werk neerleggen, de straat op gaan, je stem laten horen en je politiek organiseren. Pas tijdens de opstand zou men zich in ‘volksraden’ of andere gemeenschappelijke verbanden organiseren, om zich daarna op eigen initiatief aan te sluiten bij reeds bestaande vakbonden of partijen.
‘Het was dus precies het omgekeerde van wat de vakbondsleiders altijd hadden betoogd’, schreef de voormalige politicus Jacques de Kadt in zijn inleiding tot de Nederlandse vertaling van Luxemburgs brieven. ‘Niet de omvang van de vakbond was beslissend voor de actie, maar de actie was beslissend voor de groei van de vakbeweging.’ Een les die niet alleen de huidige vakbonden met hun dramatisch geslonken ledenbestand ter harte kunnen nemen, maar ook de actievoerders van nu, die zich onvoldoende door de vakbonden gesteund weten. ‘Niet het begin, maar het einde van de opstand beheersen en dirigeren is de taak van vakbonden en politici’, luidt een van Luxemburgs bekende uitspraken. Het mogelijke succes van huidige protestbewegingen als de klimaatscholieren, de studenten en docenten van WOinActie, de anti-racismebeweging of de Franse gilets jaunes zal in grote mate afhangen van hun zelforganiserende vermogen en de steun die zij daarna vanuit de reguliere politieke instituties krijgen.
De vraag naar de grenzen van het kapitalisme en de steeds verder gaande concentratie van macht en vermogen was het onderwerp van Rosa Luxemburgs hoofdwerk Die Akkumulation des Kapitals uit 1913. Hierin schreef zij dat het kapitalisme niet noodzakelijkerwijs door een dialectische strijd met het proletariaat overwonnen zou worden, zoals Marx meende, maar zich geografisch zou blijven uitbreiden, omdat het gebaseerd is op een economisch model van groei en expansie. Dit zou in haar optiek tot langdurige handelsoorlogen over gebieden, grondstoffen en goedkope arbeidskrachten leiden, net zo lang totdat de hele wereld voor kapitalistische doeleinden ontgonnen zou zijn, met alle gevolgen voor mens en milieu van dien.
Luxemburg beschreef in Akkumulation dat ook niet-loonarbeid of nauwelijks betaalde arbeid aan kapitalistische winst kan bijdragen, waarmee ze in haar tijd verwees naar onbetaalde arbeid van tot slaaf gemaakte en oorspronkelijke inwoners van gekolonialiseerde landen, hetgeen we tegenwoordig de uitbesteding van werk aan ‘lagelonenlanden’ noemen.
Luxemburg voegde aan Marx’ ‘tijd is geld’-analyse dus een ‘ruimtelijk’ argument toe. Zij zag de noodzaak tot continue geografische uitbreiding van kapitalistisch gebied voor goedkope productie en afzetmarkten zelfs als de kern van die dynamiek: ‘Imperialisme is geen vrije keuze, maar een kapitalistische wet.’ Het door Hannah Arendt in haar essay over Luxemburg als ‘geniaal’ betitelde inzicht dat het kapitalisme steeds iets van buiten het kapitalisme nodig heeft voor zijn eigen groei en dus voortbestaan, wierp destijds een nieuw licht op het kolonialisme. Door de kapitalistische cirkelbeweging van productie, afzetmarkt en groei te bestuderen, zag Luxemburg dat het systeem voortdurend ‘non-kapitalistische gebieden’ nodig heeft voor zijn voortbestaan. Luxemburg concludeerde dat imperialisme en kolonialisme zich niet afspelen in de theoretische periferie, zoals bij Marx, maar in het centrum: ‘Het imperialisme is de politieke uitdrukking van het proces van kapitaalaccumulatie.’
Rosa Luxemburg was hiermee haar tijd ver vooruit. Ze kon zelf niet vermoeden dat haar inzichten verder reikten dan de geografische expansiedrift van het kapitalisme, maar ook de bijna onmogelijk te doorbreken dynamiek zou verklaren die leidt tot klimaatverandering, milieuvervuiling, de verkoop van privédata door bedrijven als Google en Facebook, de toename van flexwerk en het vercommercialiseren van zorg en onderwijs.
Google en Facebook treden met een nieuwe vorm van kapitalisme onze privédomeinen binnen, schrijft bijvoorbeeld de Britse Harvard-econome Shoshana Zuboff in haar recente studie The Age of Surveillance Capitalism, door ons gratis internetdiensten te verlenen, maar onderwijl ons gedrag op internet tot in detail ‘te surveilleren’ en die data zonder toestemming aan reclame- en overige industrie door te verkopen. Deze nieuwe fase noemt zij ‘surveillancekapitalisme’, dat niet alleen ons recht op privacy en andere rechten zoals auteursrecht en intellectueel eigendom schendt, maar ook ongehinderd door enige democratische controle macht en kennis over ons weet te verwerven, dat ten bate van de winst van de bedrijven zelf – en van politieke en commerciële kopers van de data – wordt aangewend.
‘Tegenwoordig is alle rijkdom in handen van enkele grootgrondbezitters en particuliere kapitalisten’, schreef Rosa Luxemburg in 1918 in De socialisatie van de maatschappij. ‘Zij bepalen waar en op welke manier er wordt geproduceerd en waar, wanneer en hoe de producten worden verkocht. De verrijking van slechts een klein aantal is de doelstelling van de hedendaagse economie.’ Hoewel haar vocabulaire wellicht wat gedateerd klinkt, is haar analyse nog steeds van toepassing: ‘Superrijken zien 451 miljard verdampen door dalende beurzen’, kopte de NRC in december 2018. Het zijn zulke absurd astronomische bedragen dat zelfs Rosa Luxemburg zich deze niet had kunnen voorstellen.
De economische ongelijkheid neemt wereldwijd alleen maar toe, en dus ‘moet het tij van het hyperkapitalisme om!’ riep de Franse econoom Thomas Piketty onlangs op de televisie uit tijdens een gesprek met de Franse gele hesjes. Hij verwierf internationale bekendheid met zijn boek Kapitaal in de 21ste eeuw, waarin hij – overigens precies zoals Luxemburg maar helaas zonder haar te noemen – als grootste probleem de ongelijke accumulatie en verdeling van kapitaal noemt. Als het groeikapitalisme niet aan banden wordt gelegd zal dit niet alleen tot een steeds grotere concentratie van vermogen leiden, maar ook tot politieke onrusten, grootschalige migratie en handelsoorlogen, zoals we die op dit moment tussen Amerika en China zien gebeuren en waarvoor Luxemburg al in 1913 waarschuwde.
‘De productie moet niet langer gericht zijn op de verrijking van een paar individuen’, schreef Luxemburg in De socialisatie van de maatschappij, ‘maar op de bevrediging van de behoeften van de hele gemeenschap.’ Herhaaldelijk wees ze op de noodzaak van voldoende rust en blijvende zelfontplooiing. Mens-zijn was voor haar geen voltooid feit, zoals een product ‘af’ of ‘klaar’ kan zijn, maar een voortdurend worden en zich verder ontwikkelen. Ze streefde de emancipatie van alle mensen na, die zich mogen ontwikkelen in een richting die overeenstemt met hun menselijke aard, in plaats van zich door de werkdruk steeds meer van zichzelf – en wat er aan talenten en mogelijkheden in hen verscholen ligt – te vervreemden.
Na de publicatie van Die Akkumulation ontstond er een verwijdering tussen Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht enerzijds en de overige leden van de spd. De sociaal-democraten wilden de pas verkregen politieke macht niet riskeren voor een onzekere politieke omwenteling naar een socialistische ‘volksradendemocratie’. Het was echter de bereidheid van de spd om aan de zijde van de keizer ten oorlog te trekken die de verhoudingen definitief verstoorde. Op 4 augustus 1914 stemden de sociaal-democraten in met de verhoging van de oorlogskredieten, waarmee ze feitelijk instemden met de oorlogsverklaring aan Frankrijk. Volgens biografen was dit de zwartste dag uit Rosa Luxemburgs leven. In plaats van dat ‘de arbeiders aller landen zich zouden verenigen, moeten ze elkaar nu massaal naar de keel vliegen’, schreef ze bitter. Ze vergiste zich niet; er vielen ruim acht miljoen dodelijke slachtoffers waarvan zo’n negentig procent tot de arbeidersklasse behoorde.
Na het verlies van de oorlog door Duitsland in november 1918 ontstond een chaotische situatie en brak de Duitse revolutie uit. Deze leidde tot het afzetten van de keizer en het uitroepen van de Duitse republiek, maar het vertrouwen in de nieuwe sociaal-democratische regering was te gering en de revolutionaire geest verspreidde zich verder over het door honger en oorlogsellende geteisterde land. In Berlijn en overige steden in Duitsland legden honderdduizenden mensen het werk neer en gingen massaal de straat op. Ze wilden afrekenen met de regering van Friedrich Ebert, die hen mede naar een vier jaar durende rampzalige wereldoorlog had geleid.
Zodra Luxemburg op vrije voeten was werkte ze samen met Karl Liebknecht onafgebroken door om de opstand in goede banen te leiden, hetgeen allesbehalve een eenvoudige opgave was. In tegenstelling tot andere leden van de Spartakusbond twijfelde zij aan de timing van de opstand, omdat er volgens haar te grote chaos en te weinig draagkracht onder de hele bevolking was. Ondertussen kwamen diverse revolutionaire groepen in steeds bloediger gevechten terecht met de door de regering betaalde contrarevolutionaire soldatenmilities. Dagelijks schreef Luxemburg stukken voor Die Rote Fahne, om de gelederen tot kalmte te manen ‘Wij willen dat de reorganisatie van de maatschappij zich in alle vrede voltrekt’, schreef ze in Wat wil de Spartakusbond?
Hoewel de opstand in Berlijn in feite al door militaire vrijkorpsen in opdracht van de sociaal-democratische regering was neergeslagen, werden Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht op 15 januari 1919 alsnog in opdracht van de regering gearresteerd en meegenomen naar Hotel Eden in het centrum van Berlijn. ‘In het ogenblik van haar arrestatie’, schrijft Roland Holst, ‘zien we haar zoals haar hospita mevrouw Markussohn haar heeft beschreven. Haar ogen donker omrand na doorwaakte nachten, verraden de lichamelijke overspanning; haar geesteskracht bleef ongeschokt. Rustig pakt ze een tasje met dingen die ze denkt nodig te hebben: wat linnengoed, toiletbenodigdheden, een boek.’ Het is de Faust van Goethe die ze meeneemt. ‘Rustig en goedsmoeds volgt ze de escorte naar de auto. Ze denkt dat ze enkel gearresteerd en naar de gevangenis gebracht zal worden.’
In plaats daarvan worden Luxemburg en Liebnecht door de Garde-Kavallerie in Hotel Eden ondervraagd en mishandeld, alvorens ze om beurten in klaarstaande auto’s worden afgevoerd en op gruwelijke wijze om het leven gebracht worden.
Het lichaam van Rosa Luxemburg werd in een kanaal gegooid en pas enkele maanden later gevonden. Tienduizenden mensen liepen mee in de begrafenisstoet. Henriette Roland Holst gaf uiting aan haar ‘diepe droefheid’ tijdens de herdenking van Luxemburg en Liebknecht in de Diamantbeurs in Amsterdam. Hannah Arendt kenschetste bijna een halve eeuw later de moord op deze twee pacifistische socialisten als een ‘waterscheiding van het Duitsland van voor en na de Eerste Wereldoorlog’.
‘Enthousiasme en kritisch bewustzijn, meer hebben we niet nodig’, riep Rosa Luxemburg ooit hoopvol uit. Het zou niet genoeg blijken te zijn. Het fraaie plakkaat dat tot voor kort op haar geboortehuis in Zamość hing, werd zelfs onlangs door de Poolse autoriteiten verwijderd, in een poging de hernieuwde belangstelling voor haar werk in de kiem te smoren. Het is van belang dat we dit niet laten gebeuren en dit herdenkingsjaar ook benutten om ‘de verborgen schat van haar revolutie’, zoals Arendt de volksraden noemde, opnieuw tegen het licht te houden en de mogelijkheden ervan af te tasten.
Waarom zouden we bij wijze van experiment niet een begin maken met deze vorm van volksraadpleging? Het zou niet alleen voor meer politieke betrokkenheid van de bevolking kunnen zorgen, maar ook de gemeenschapszin bevorderen en de indruk van ‘niet gehoord of vertegenwoordigd’ worden doen afnemen. Het zou de wind uit de zeilen van extremistische leiders kunnen halen, omdat er aan mensen een plek in de wereld wordt geboden, waardoor ze zich minder machteloos en ontheemd hoeven te voelen. Het is een vorm van directe democratie die zowel door Rosa Luxemburg als door Hannah Arendt in hun werk vurig werd bepleit. Het zou er mede aan kunnen bijdragen dat we niet opnieuw in ‘donkere tijden’ terechtkomen.
Joke J. Hermsen is filosoof en schrijver. Haar essay Het tij keren – Met Rosa Luxemburg en Hannah Arendt verscheen vorige week bij uitgeverij Prometheus. Brenda Ottjes werkt als zelfstandige op het gebied van sociale pluraliteit en cultuur. Op 8 maart vindt in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam Liefde voor de wereld, festival over Rosa Luxemburg en Hannah Arendt plaats