Maryse Condé, Gordes, Frankrijk. Augustus 2015 © Brice Toul / Gamma-Rapho / Getty Images

Amedy Coulibaly was een kruimelcrimineel die zich ontpopte tot jihadist. Hij werd in 1982 geboren in een voorstad van Parijs onder de rook van het vliegveld Orly, in een gezin van Malinese immigranten. Meermalen werd hij veroordeeld voor diefstal en later ook voor een gewapende overval. Na zijn vrijlating ging hij in drugs dealen, waarvoor hij opnieuw in de cel belandde. Even leek hij zijn leven te beteren: in een leertraject bij de Coca-Cola-fabriek in de Parijse voorstad Grigny volgde hij een opleiding tot elektrotechnisch installateur. Hij werd zelfs met een groepje jongeren ontvangen door de toenmalige president Nicolas Sarkozy, die geïnteresseerd was in dit soort projecten van bedrijven om drop-outs aan de slag te helpen.

Maar in januari 2015 haalde hij het wereldnieuws toen hij, parallel aan de aanslagen op Charlie Hebdo, in de Parijse banlieue Montrouge een aantal mensen in een joodse supermarkt gijzelde en de ongewapende politieagente Clarissa Jean-Philippe neerschoot. Zij was in 1988 geboren op het Antilliaanse eiland Martinique. Na haar dood werd er op het eiland een standbeeld voor haar opgericht. Een jaar na de aanslag werd de Avenue de la Paix in Montrouge in het bijzijn van haar familie door president François Hollande en enkele ministers omgedoopt tot Avenue de la Paix-Clarissa Jean-Philippe.

De tragische gebeurtenis in Montrouge vormt het uitgangspunt van de nieuwste roman van Maryse Condé, Het onwaarschijnlijke en droevige lot van Ivan en Ivana. Voor haar ging het in Montrouge om meer dan om terrorisme, hoe gruwelijk dat ook is; het was een blinde moord van een zwarte man op een zwarte vrouw, het summum van gewelddadigheid. ‘Montrouge’ was voor haar alsof een broer zijn zus had gedood. Ze zag het ook als het einde van de mythe van de Négritude, dat begrip dat veronderstelde dat er vanzelfsprekende solidariteit tussen zwarten zou bestaan.

De snipper afschuwelijke werkelijkheid in Montrouge weerspiegelde op een bizarre manier Condés eigen biografie, die wordt bepaald door de driehoek Antillen, Frankrijk, Afrika. Zij werd geboren op het eiland Guadeloupe, net als Martinique een Frans overzees departement in de Caribische Zee. Ze kreeg er een Franse opvoeding en vertrok, als zoveel jongeren van haar generatie, naar Parijs om te studeren. Het geluk was te vinden in het moederland, dat was haar door haar ouders ingeprent. In de jaren zestig leefde ze, wederom als kind van haar tijd, jarenlang in Afrika, in Guinee, Ghana, Ivoorkust en Senegal. Ze las de gedichten en essays van de Frans-Martinikaanse Aimé Césaire volgens wie alle zwarten, waar ze ook woonden, dezelfde cultuur hadden. Afrika was het echte moederland. Over Mali publiceerde ze in 1984 de epische dubbelroman Ségou, over de bloei en ondergang van het Bambara-rijk, die haar internationale literaire doorbraak betekende.

Je kunt je voorstellen dat ze er iets mee moest, met Montrouge. En als je in enige mate bekend bent met haar werk weet je dat ze de werkelijkheid van Montrouge in een mythisch verhaal zou transformeren. Dader en slachtoffer zijn in Het onwaarschijnlijke en droevige lot van Ivan en Ivana letterlijk broer en zus geworden, de tweeling Ivan en Ivana, en hun geschiedenis begint ‘In utero’, om een kleine driehonderd pagina’s later, als beiden niet meer leven, met ‘Baarmoederzaken’ te eindigen, waarin nog eens wordt benadrukt dat ze in hun moeders buik eerst één eitje waren geweest en dat hun mutatie niets had opgelost. Hun droevige lot is al van begin af aan duidelijk, al is het maar omdat hun grootmoeder, die de gave van helderziendheid heeft, beelden van de tweeling al meteen in een mist van bloed voor zich ziet.

Ook over de radicalisering van Ivan wordt al snel gerept. Als zijn moeder, zijn zus en hij op de markt als ‘armoedige zwarte schooiers’ worden uitgescholden, realiseert hij zich niet alleen dat zijn huid zwart is en hun haar gekroesd, maar ook dat hun moeder zich voor een armzalig loontje op het land afslooft. Hij raakt ‘vervuld van woede tegen het leven, tegen het lot dat een kansarme van hem had gemaakt’. Hij is dan tien jaar oud. En als zijn moeder op zijn zestiende een baantje als beveiliger voor hem vindt en hij een heus wapen mag dragen, ervaart hij een ‘vreselijke vernedering’ als hij dat pistool weer moet inleveren.

Hun droevige lot is al van begin af aan duidelijk, hun helderziende grootmoeder ziet beelden van de tweeling in een mist van bloed voor zich

‘Vanaf die dag begon zijn radicalisering’, schrijft Condé, ‘een woord dat tegenwoordig te pas en te onpas wordt gebruikt.’ Die radicalisering kwam niet door verblijven in de gevangenis, volgens het beproefde model, voegt ze daaraan toe, maar door het besef dat de wereld anders was dan hij dacht. ‘Dat de aarde niet rond was, maar overal scheuren vertoonde, barsten waarin een individu zoals hij, weerloos en zonder hulp, het leven kon verliezen.’

Uit dat ‘te pas en te onpas’ waarmee het woord radicalisering tegenwoordig volgens Maryse Condé wordt gebruikt, blijkt al de ironische afstand die ze in Het onwaarschijnlijke en droevige lot van Ivan en Ivana bewaart. Ivan lijkt weliswaar in enige mate op Amedy Coulibaly: hij heeft de nodige keren in de gevangenis gezeten, hij heeft in drugs gedeald, hij is tot de islam bekeerd, al weet hij nooit helemaal waarom, hij laat zich voeden door denkers die hem leren dat hij moet strijden tegen westerse ideeën, al ontbreekt hem de energie om ook maar een letter te lezen in de kritische geschriften van Frantz Fanon, Walter Rodney en Aimé Césaire, en hij radicaliseert dus. En ook Ivana heeft het nodige weg van Clarissa Jean-Philippe: zij komt eveneens van de Antillen in Parijs terecht, ze is de beste in de klas in Frans en wiskunde en al heeft zij lang getwijfeld of ze verpleegster zou worden, om de zwakken en armen te verzorgen, of politieagente, om hen te beschermen, uiteindelijk kiest ze voor de politie. Maar naast een scheut sociaalrealisme heeft Condé hun een nog grotere dosis mythische eigenschappen meegegeven.

Of eigenlijk één belangrijk mythisch ken-merk, en dat is hun symbiotische band. Ivan en Ivana voelen een liefde voor elkaar die geen enkele andere liefde toelaat, ze slapen in elkaars armen, staan telkens op het punt hun liefde te consumeren, maar als het bijna zover is kunnen ze het niet. Condé beschrijft het steeds met plagerige zinnelijkheid: het grote verlangen, zijn majestueuze erectie, en dan het onvermogen, de onmogelijkheid, zijn vlucht, en het verlangen dat nu in haar doorsmeult. Het in tweeën gedeelde eitje verklaart waarom ze zo aan elkaar verknocht zijn. ‘De tijd om zich aan twee aparte levens aan te passen was te kort geweest.’

Condé vertelt buitengewoon lichtvoetig over hun droevige lot. De nadruk ligt in de wervelende roman dan ook meer op het onwaarschijnlijke, want van Guadeloupe wordt de tweeling naar Mali gestuurd, naar hun vader, die hen had verwekt toen hij als reizend muzikant het eiland aandeed, maar hen nog nooit had gezien. Daar krijgen ze te maken met militieleiders die zich in het geniep aan de knapenliefde overgeven, geile imams die kruidendokters inzetten om vrouwen te verleiden, een rebellerend schaduwleger en een stoet aan halfbroers en -zussen, neven, nichten, ooms en tantes. Ivan ontmoet er twee witte circusartiesten, Alix en Cristina, die elkaar als broer en zus liefhebben en hem laten delen in hun liefde. Uiteindelijk moet de tweeling vluchten naar Parijs.

De lichtvoetigheid zit hem niet alleen in de adembenemende opeenstapeling van gebeurtenissen, maar ook in de toon, de geamuseerde ironie waarmee Condé alles vertelt. Bijvoorbeeld de vraag van een tante als de tweeling naar Afrika gaat: ‘Wat gaan jullie in Afrika doen? De mensen daar schijnen wilden te zijn.’ ‘Wij zijn half Afrikaans’, antwoordt Ivan spottend. Waarna Condé schrijft dat je zou denken dat ze geen van allen op de hoogte zijn van de oorsprong van het Guadeloupse volk. ‘Ze wisten geen van drieën dat de Antillianen op slavenschepen uit Afrika zijn meegevoerd en naar Afrika konden teruggaan om hun voorouders te zoeken. Laten we tot hun verontschuldiging zeggen dat ze maar heel weinig hadden gehoord over de grote klopjacht op de Afrikaanse kusten.’ Ze dachten, zoals de meeste van hun landgenoten, dat zwarte mensen oorspronkelijk van de Cariben kwamen.

En Het onwaarschijnlijke en droevige lot van Ivan en Ivana heeft niet alleen de verhalende vorm van de orale literatuur uit de Antillen en Mali, met een verteller die in de wij-vorm het relaas zo nu en dan onderbreekt en van commentaar voorziet, het barst ook van de intertekstuele grapjes die naar de westerse cultuur verwijzen. De analfabete oma op Guadeloupe probeert een chanson van Barbara in het repertoire van haar koor te krijgen. De opstandige Ivan is opeens in de ban van ene Paul Élouard omdat hij over vrijheid dicht. De leider van het schaduwleger, van wie niemand natuurlijk de echte naam mag weten, begroet Ivan met: ‘Noem mij Ismaël’, de beginzin van Moby Dick. Na het deel ‘In Africa’ volgt natuurlijk het deel ‘Out of Africa’.

In het werk van Maryse Condé gaat het altijd om gemengdheid, niet alleen qua vorm, maar ook inhoudelijk. Haar personages zoeken naar wie ze zijn, maar dat is niet eenvoudig te vinden omdat ze als Antillianen per definitie ‘dubbelbloedig’ zijn. Antillianen moeten hun identiteit smeden uit de smeltkroes van culturen op hun eilanden: creolen, mulatten, witten, indianen en Aziaten wonen er vrijelijk door elkaar. Wat authentiek is, wat bij wie hoort, is niet meer te achterhalen. Négritude, zwarte solidariteit; vanuit het perspectief van de gemêleerdheid is het voor haar onzinnig. Zo voelt Ivan in Afrika geen enkele verwantschap met zijn Afrikaanse vader, hij komt er niet ‘thuis’, zoals hij zich ook vooral vervreemd voelt tussen de hoge, zwart aangeslagen gebouwen in het ‘moederland’ Frankrijk. Zijn radicalisering kent ook geen eenduidige bron. Een van de sterkste drijfveren is de wraak die hij wil nemen namens het circuspaar Alix en Cristina, dat in Afrika is vermoord. Als een zwarte vriend hem vraagt: ‘Die Alix en Cristina waren toch witte mensen’, begrijpt Ivan niet wat hij daarmee bedoelt. ‘Ik bedoel dat ze tot een ander ras behoorden dan wij’, zegt de vriend.

Ivan en Ivana zijn niet alleen ieder voor zich gemengd, samen zijn ze ook één, en staan ze in extremis voor de twee wegen die voor de bewoners van de voormalige koloniën en hun nazaten openliggen: de weg van de aanpassing, Franser dan Frans worden, waar Ivana voor heeft gekozen, of de rebellie, de weg van Ivan. Voor Maryse Condé lopen beide wegen, de weg van de engel en de weg van de duivel, dood. Het zijn geen wegen van het werkelijke leven. Aan het eind van haar even meeslepende als dubbelzinnige roman volgt er nog een ironische uitsmijter. Misschien dat de lezer de personages niet heel overtuigend heeft gevonden? En dan volgt de slotzin: ‘Wij hebben besloten geen woord aan ons verhaal te veranderen. Het is graag of niet.’