Serge Pavlovitch Diaghilev (1872-1929) was een fenomeen zoals de kunstwereld geen tweede heeft gekend; de unieke Russische kunstkenner en -liefhebber werkte samen met, en beoordeelde het werk van uiteenlopende kunstenaars als Rodin, Strawinsky, Matisse, Balanchine, Prokofjev en Picasso, of van de danser/choreograaf Vaslav Nijinsky en zijn kunstbroeder Leonide Miassine – een greep slechts uit de enorme lijst van illustere figuren aan wie Diaghilev opdrachten zou geven voor zijn theaterwerk – kunstenaars die zich gewillig naar de wensen van de grote theaterman zouden schikken.
Diaghilev stamde uit een welgestelde familie, de eerste dertig jaar van zijn leven zou hij dan ook vrijwel zonder geldzorgen leven. Later zou hij – wereldberoemd geworden – vaak aan de rand van het faillissement leven: vanaf het begin van de Russische Revolutie zou hij niet meer over een plek beschikken die hij zijn ‘thuis’ kon noemen, tot zijn dood leefde hij in over de wereld verspreide hotels, of vond onderdak bij vrienden, bewonderaars of geldschieters.
Nee, een Yves Saint Laurent was Diaghilev bepaald niet, geen kunstcollectie die voor vierhonderd miljoen over de toonbank ging, maar een aan kunst – en kunstenaars – verslaafd man met een fascinerende geschiedenis.

Enkele weken geleden stuiterde zijn naam via een radioprogramma mijn werkkamer binnen: ‘Diaghilev, verstond ik dat goed? Maar wie in ’s hemelsnaam zou er in een tijd als deze nog iets willen melden over de man die ongeveer honderd jaar geleden de Europese kunstwereld, en daarna de hele geprivilegieerde samenleving – en zónder de miljoenen euro’s of dollars van Saint Laurent – in extase, verwarring en beroering kon brengen? Was alles over hem al niet gezegd?’
Het radiobericht bleek echter niet de aanvang maar het slot van een programma: de bespreking van een pas verschenen boek – ‘een studie in romanvorm’ – die ‘het werk en leven van Diaghilev’ tot thema had: een van de meest invloedrijke figuren uit het Europese kunstleven; de dans, de muziek, de literatuur, de beeldende kunst. Als auteur werd de mij toen nog onbekende naam Sjeng Scheijen genoemd.
Terwijl ik overwoog Scheijens boek aan te schaffen bedacht ik me: de balletwereld in romanvorm, zou dat – hoe goed ook geschreven – me nog interesseren? Mijn boekenkasten stonden vol Diaghilev-biografieën, verzameld in de loop van mijn dansersleven, en daarnaast nog eens planken vol studies en verslagen over de resultaten en gevolgen van Diaghilevs werk, de grote invloed die hij op massa’s kunstenaars van vele generaties, richtingen en nationaliteiten had uitgeoefend.
Doorslaggevend was het feit dat ik op dat moment zelf verwikkeld was in het noteren van het leven en werk van Sonia Gaskell, mijn lerares en voor lange tijd leidster van Het Nationale Ballet. Over Gaskell (1904-1974) ging de mare dat zij tegen het eind van Diaghilevs leven nog in zijn gezelschap – Les Ballets Russes – zou hebben gedanst, iets wat voor mij altijd een knagend vraagteken was gebleven, maar door haar zou ik later wel met figuren als Grigoriev, Tsjernichóva, Gonchárova en Miassine kennismaken, mensen die in Scheijens boek soms een opvallende rol spelen.
Scheijens werkstuk – zeshonderd bladzijden, en prachtig uitgegeven – bleek een absolute openbaring: vanaf het moment dat ik het boek in handen had legde ik het niet meer opzij, twee etmalen las ik vrijwel ononderbroken, me verbazend over de schatten aan informatie die de schrijver had weten te verzamelen, de zeldzame documenten, reproducties en de toegang die hij gedurende het proces tot personen en archieven in Rusland en de rest van de wereld had verkregen.
Scheijen weet uiterst precies de sociale omstandigheden van het Rusland van voor de revolutie duidelijk te maken, de welgestelde kringen waarin Diaghilev werd geboren, de omgangsvormen en eigenaardigheden waardoor ‘de Russen’ zich zo kenmerkend van ‘ons’ onderscheiden (nu trouwens ook wekelijks verhelderd door Jelle Brandt Corstius’ programma Van Moskou tot Magadan.) Ook het lot van Diaghilevs broer Valentin, die ‘op mysterieuze wijze’ in een sovjetkamp verdween, wordt door Scheijen gememoreerd, zijn verdwijning en het schuldgevoel dat Diaghilev daaraan overhoudt.

Het hoofdkwartier van de Diaghilev-familie bevond zich in Sint-Petersburg, waar ‘(…) op behoorlijk grote voet werd geleefd; lange reizen, gouvernante, keukenmeid, bedienden (…)’
Serjosja echter wordt geboren in de nabijheid – driehonderd kilometer… – van Perm, waar zijn familie in het bezit is van een fors buitenhuis plus een fabriekscomplex dat wodka, en dus roebels, produceert. De jongen groeit onbekommerd op, ondanks de vroege dood van zijn moeder. Met Jelena, een familielid en zijn tweede moeder, krijgt Serjosja een hechte band; hij blinkt uit op school, is ‘allround’: spreekt vloeiend Duits en Frans en is al op zijn twaalfde een creatief pianist, die teksten van Poesjkin op muziek zet en briljant Chopin vertolkt. Typerend voor het tijdsgewricht is dat vader Diaghilev zijn zoon bij het naderen van diens zeventiende levensjaar in contact brengt met een ‘prostituee’, een boerenmeisje, waarna Serge ontdekt dat muziek en literatuur hem meer boeien dan meisjes: hij is homoseksueel.
In zijn studentenjaren vangen de voor zijn klasse zo in zwang zijnde culturele reizen naar Europa aan: Florence, Venetië, Wenen, in gezelschap van Alexandar Benois, een schoolvriend en virtuoos en erudiet tekenaar, met wie Diaghilev tot het eind van zijn leven een op respect en jaloezie gebaseerde vriendschap in stand houdt. ‘(…) zijn hatelijke zelfvoldaanheid, zijn aan brutaliteit grenzende, showerige uiterlijk, zijn fatterige pose’, zal Benois rond 1895 vinnig – en kleinzielig – over zijn vriend schrijven, ‘(…) een mecenaat op basis van de meest onverbloemde en vuige eerzucht, de prostitutie van de kunst met als enig doel de chique mijnheer te spelen’. In 1929 echter, 35 jaar later, wendt Benois zich na een levenslange vriendschap tot Diaghilev met de woorden: ‘Och, Serjosja, waarom zorgt het leven ervoor dat mensen die elkaar teder liefhebben soms zo verschillend zijn?’
Alleen Vasili is, en blijft, Diaghilevs knecht die hem ondanks zijn gehuwde staat vrijwel zijn hele leven terzijde zal staan en hem tot zijn dood trouw blijft.
Diaghilev reist samen met Benois Europa door en verwerkt: Wagner, Tolstoi, Brahms, Sjaljapin, Tsjechov (wiens vrouw, Olga Knipper, Diaghilev in een brief ‘deftig en weerzinwekkend’ zal noemen), hij verzamelt schilderijen van Russische meesters die hij exposeert, begint een ambitieus en succesvol tijdschrift, Mir Iskoestva, ‘De wereld van de kunst’, en is rond zijn 35ste een invloedrijk man op vrijwel alle kunstgebieden, gerespecteerd en gevreesd, in Rusland, maar al snel ook in Europa.
In 1907 presenteert hij het operagezelschap van het Petersburgse Mariinsky Theater op het toneel van de Parijse Opera, een enorm succes; een jaar later zal hij het Parijse publiek vol trots het Keizerlijk balletgezelschap van Sint-Petersburg tonen: in de theaterwereld zal dat een explosie veroorzaken.
In Frankrijk heeft na de Revolutie en de daarmee samenhangende opkomst van de bourgeoisie het theater, maar vooral de ballet-‘kunst’ platvloerse proporties aangenomen: vaudeville-muziekjes, mooie dames die zelfs de mannenrollen vertolken, Libelle-verhaaltjes. Leve de lol, kortom. En dan, plotseling, wordt Parijs geconfronteerd met schitterende mannelijke dansers, intrigerende muziek van grote componisten, decors en kostuums van werkelijke kunstenaars: ballet als volwassen kunstvorm! Illustere namen nu: Pávlova, Fokine, Nijinsky, Bakst, Strawinsky, maar ook Frankrijks eigen opstandige kunstenaars: Picasso, Matisse, Cocteau, Ravel, Milhaud; Parijs, en daarna Europa, wordt ondergedompeld in wat veel weg heeft van een extatische roes: Diaghilev heeft de westerse wereld aan zijn voeten.

Maar in Sint-Petersburg namen de onrust, en afgunst, toe: Diaghilevs dansers waren in die tijd nog altijd verbonden aan het Mariinsky Theater en ‘in dienst van de Tsaar’ – bevoorrechte posities dus, maar ook een soort lijfeigenschap: contracten golden voor het leven.
Diaghilev trachtte daarom Nijinsky – zijn favoriete danser én kassucces – los te weken uit de greep van ‘het Mariinsky’ en wist hem ervan te overtuigen om niet het voorgeschreven kostuum voor het ballet Giselle te dragen, maar het kostuum dat Benois voor Diaghilevs Ballets Russes had ontworpen. Uit kuisheidsoverwegingen werden de ‘Mariinsky-danseurs’ destijds verplicht een pofbroekje te dragen om de geslachtsdelen te verhullen: Nijinsky, gehoorzaam en welwillend, voldeed aan de opdracht van zijn baas en droeg alleen een tricot; ontsteltenis in het theater… Nijinsky werd ontslagen – Diaghilev had zijn zin…
Nijinsky was niet alleen Diaghilevs lievelingsdanser, maar ook zijn – voor dat moment – lievelings-levensgezel, een status die later ook Miassine, Lifar, Kochno en Igor Markevitsch te beurt zou vallen. Hoe verbazingwekkend het ons in de oren klinkt, het werd in de feodale tsaristische samenleving geaccepteerd dat ‘volksjongens’ door vaak adellijke heren werd gevraagd hun metgezel te worden. Soms vond er zelfs een ruil plaats, Nijinsky werd door vorst Pavel Lvov min of meer overgedaan aan Diaghilev. ‘Er bestond een belangrijke impliciete hiërarchie waarin de beste of mooiste dansers en de rijkste patronen elkaar vonden, vaak via de tussenkomst van een koppelaar’, zoals Scheijen het schrijft.
Voor Diaghilev liepen de meeste van zijn bevliegingen dramatisch af en onderstreepten, ondanks zijn overbezette sociale leven, de geïsoleerdheid van zijn persoonlijke leven.

De Russische Revolutie zou Diaghilevs gezelschap afsnijden van het land van herkomst, een gebeurtenis die op veel levens en carrières – dans, muziek, beeldende kunst – van immense invloed zou blijken, in het Westen zowel als in het Oosten van Europa. Les Ballets Russes maakte lange tournees door Europa en reisde maandenlang per trein door Zuid- en Noord-Amerika; Diaghilev bleef ‘thuis’ en bereidde nieuwe programma’s voor.
In 1924 wordt ook Nederland aangedaan: ‘Waaruit is de lauwe ontvangst van het publiek hier te verklaren?’ vraagt criticus Rutters in het Algemeen Handelsblad zich af: ‘Nu ons een kunstvorm wordt aangeboden die op choreografisch gebied geen gelijke heeft?’
Nederland was in de ban van de vrije ‘blotevoetendans’, een techniek, geen discipline: vrijheid, blijheid, of iets daaromtrent…
Toch geeft Rutters opmerking te denken, want hoe zouden we nú het dansen van Pávlova of Nijinsky beoordelen? Zouden we nu nog betoverd raken door Sarah Bernardt of Eleonora Duse, of haastig de zaal verlaten? ‘The times, they are a-changing…’
In 1957 nodigde Sonia Gaskell Leonide Miassine naar Nederland om zijn La Boutique Fantasque bij ons in te studeren. Over de Ballets Russes- wereldpremière – in 1918 – citeert Scheijen de danseres Lydia Sokolova, die zich de première van Boutique herinnert als: ‘(…) een van de meest extatische in de theatergeschiedenis. Het applaus was oorverdovend en duurde eindeloos, en het podium was overladen met bloemen.’
Wij, Nederlandse dansers, werkten een beetje grinnikerig aan Boutique, interessant werd het werk voor ons geen moment, ondanks Miassine’s fascinerende persoonlijkheid. Als ik me goed herinner werd het ballet na één seizoen afgevoerd, om nooit meer terug te komen.

De laatste periode van zijn leven veranderde Diaghilev; hij werd humeurig, kreeg heftige conflicten met Bakst, Strawinksy en Prokofjev en verzwakte snel – tuberculose of/en suikerziekte, volgens de artsen. Zijn gezelschap gaf de laatste voorstelling van het seizoen in het Franse Vichy, op 4 augustus 1929, daarna zou het gezelschap gedurende de zomertijd uiteenvallen; Diaghilev reisde met Igor Markevitsch via Duitsland – een muziekbedevaart langs de Rijn, van waaruit ze naar zijn lievelingsoord Venetië reisden. Daar ging zijn gezondheid snel achteruit, hij zou op 19 augustus in stilte overlijden; een uiterst klein gezelschap begeleidde hem naar zijn laatste rustplaats op het dodeneiland van Venetië, San Michele.
Communicatie – telegram, telefoon – was in die tijd niet zo voor de hand liggend als nu, en veel van Diaghilevs medewerkers – dansers, choreografen, personeel – zouden pas enkele dagen na Diaghilevs dood verlamd van schrik vernemen dat hun meester was overleden. Schrik en ontzetting: Les Ballets Russes bestond niet meer, in één klap. Het gezelschap viel uiteen, de dansers verspreidden zich: naar overal.
‘Ik ben volledig van mijn stuk door de dood van Sergej Pavlovitsj, ik denk de hele tijd aan u’, schrijft Ansermet aan Strawinsky. ‘Ik probeer me uw gedachten voor te stellen en ben ervan overtuigd, dat ondanks alles wat er is gebeurd, of juist vanwege het gebeurde, dit nieuws u zeer aangrijpt. Met hem gaat een deel van ons leven heen.’

Sjeng Scheijen heeft een indrukwekkend en rijk boek geschreven: een monument. Dank daarvoor.