Als in april dit jaar Niod-directeur Hans Blom eindelijk het Srebrenica-rapport presenteert, tonen enkele collega-historici zich lichtelijk verbaasd. Hoewel het rapport vrij mild is over het allesbehalve glorieuze optreden van onze blauwhelmen, wordt er heel hard geoordeeld over de politici die verantwoordelijk waren voor de uitzending van Nederlandse troepen, en over de commissie-Van Kemenade, die moest onderzoeken of er sprake was geweest van een doofpot.
Blom en harde oordelen, dat was nieuw! Was het niet Blom geweest die meermalen heeft gesteld dat de historicus niet op de stoel van de rechter mag gaan zitten, dat hij geen morele oordelen dient uit te spreken? Blom had begin jaren tachtig immers Loe de Jong aangevallen, die in zijn beschrijving van Nederland in de Tweede Wereldoorlog teveel «in de ban van goed en fout» zou zijn geweest. De Jong zou de Nederlandse bevolking hebben opgedeeld in een overgrote meerderheid van good guys en een kleine maar weerzinwekkende groep bad guys. De werkelijkheid was volgens Blom echter niet zwart-wit maar oneindig veel genuanceerder, en voortbordurend op deze opvatting kwam Chris van der Heijden vorig jaar met zijn geruchtmakende boek Grijs verleden.
Een van de felste critici van Blom is Gjalt Zondergeld, die onlangs met pensioen ging als docent Nieuwste Geschiedenis aan de VU. Ook hij heeft met enige verbazing naar Bloms presentatie van het Srebrenica-rapport gekeken. Zondergeld: «Hoewel ik heb begrepen dat hij zelf van mening is dat het rapport een oordeel overlaat aan de lezers is het duidelijk dat hier wel degelijk een oordeel wordt geveld. En dat oordeel werd ook gevraagd, omdat het anders een zinloos rapport zou zijn geweest. Niemand zat te wachten op een rapport zonder duidelijke conclusies. En als je conclusies trekt, spreek je een oordeel uit. Als je het standpunt van Blom heel strikt hanteert mag je zelfs geen conclusies trekken en mag je niet naar bepaalde conclusies toeschrijven. Dat iedereen dat laatste doet is geen geschiedvervalsing, maar een normaal onderdeel van het wetenschappelijk debat. Je kunt niet beweren dat je simpelweg de objectieve feiten weergeeft, want die bestaan niet. In jouw keuze van wat feiten zijn, in hun selectie en presentatie, ben je nooit volledig objectief, kun je je eigen wereldbeeld en maatschappij opvatting nooit uitschakelen. Dat geeft ook helemaal niet, maar het wordt wel griezelig als je je hier niet van bewust bent.»
Zondergeld is gespecialiseerd in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog en publiceerde na zijn dissertatie (1978) over de Friese Beweging in dat tijdvak vele artikelen en een boek over de katholieke fascist Arnold Meijer. Zijn afscheid van de VU viel min of meer samen met de verschijning van zijn boek over deze universiteit in de jaren 1940-1945. In 1984 attaqueerde hij de kort daarvoor tot hoogleraar benoemde Blom, die in diens inaugurale rede duidelijk stelling had genomen tegen De Jong en de moralistische benadering van het verleden. Dit artikel is opgenomen in de bundel die hem bij zijn afscheid werd aangeboden, en die de even polemische als programmatische titel Goed en Kwaad heeft. Zondergeld: «Mijn kritiek op Blom had weliswaar betrekking op dat loslaten van de goed-foutbenadering, maar ging toch in eerste instantie over iets anders. In een aantal artikelen en bijdragen aan eindexamenbundels had Blom de stelling geponeerd dat de Tweede Wereldoorlog geen breekpunt in de Nederlandse geschiedenis vormde. Hoewel de gebeurtenissen uiteraard grote indruk op de betrokkenen hadden gemaakt, werden de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen tot aan de jaren zestig gekenmerkt door continuïteit. Als het ging om de demografie was de oorlog volgens Blom niet meer dan een rimpeling geweest, aangezien tweehonderdduizend doden op een bevolking van acht miljoen niet echt veel was. Ook voor de religieuze verhoudingen zou het niet veel hebben uitgemaakt, behalve dan bij de joden. Dat laatste was natuurlijk heel dom van Blom, want de joden werden niet om hun godsdienst vervolgd de meesten beschouwden zich niet als godsdienstig maar om hun ras. Maar omdat ik niet geloofde dat Blom zo dom was, heb ik zijn opvatting kwaadaardig genoemd. Daar is hij razend over geworden en het heeft jaren geduurd eer wij weer enigszins normaal met elkaar konden omgaan.»
Tegen Bloms continuïteitsthese zijn volgens Zondergeld heel wat historische argumenten in te brengen, maar uiteindelijk ging het niet om een relatief «technische» historiografische kwestie. Zondergeld: «Mijn belangrijkste bezwaar is nog altijd dat in de optiek van Blom de oorlog geen moreel ijkpunt meer is. Ik ben het met Von der Dunk eens dat de Duitse bezetting net als de Opstand tegen Spanje een existentieel moment in de Nederlandse geschiedenis is geweest. Toen werd er gestreden om de basisprincipes van de West-Europese samenleving, zoals democratie, vrijheid van menings uiting, mensenrechten. Ik vind dat als je het belang van zon oorlog en bezetting bagatelliseert, je ook afbreuk doet aan de basisprincipes van de Nederlandse democratie. Ik vond het vooral zo erg dat deze visie juist in schoolboekjes voor het eindexamen zo sterk naar voren kwam. Mijn vrouw was toen lerares aan het avondlyceum in Amsterdam, en zij heeft meegemaakt dat joodse leerlingen weigerden bepaalde vragen van het eindexamen te beantwoorden.»
Het streven de geschiedenis te beschrijven zonder hieraan morele oordelen te verbinden, staat bekend onder de term «historisme». In navolging van met name de negentiende-eeuwse Duitse historicus Leopold von Ranke zijn talloze historici er sindsdien van uitgegaan dat je het verleden moet proberen te «begrijpen», dat je het niet met anachronistische opvattingen moet benaderen. Morele oordelen zijn hierbij dus misplaatst. Hoewel weinig historici zich nog afficheren als «historist», worden nogal wat onderwerpen tegenwoordig op een dergelijke wijze benaderd. Of het nu gaat om het optreden van de VOC, de armenzorg in de achttiende eeuw of de slavernij, steeds vaker proberen historici een moreel oordeel te vermijden omdat je dergelijke verschijnselen in hun «historische context» zou moeten zien.
Zondergeld wijst in dit verband ook op de felle kritiek op zijn VU-collega Herman Langeveld, nadat deze had laten zien dat Colijn zich op Lombok had schuldig gemaakt aan oorlogsmisdaden. «Langeveld gebruikt dat woord niet, maar zet hem wel als zodanig neer. Sommige historici probeerden deze onthulling te bagatelliseren door te beweren dat we dit allemaal allang wisten, en anderen stelden dat het neerschieten van vrouwen en kinderen in die tijd normaal was, dat een dergelijk optreden niet werd veroordeeld. Nu klopt dat laatste aantoonbaar niet, en waren er zelfs officieren die protesteerden, maar bovendien kun je zo alles goedpraten. Het vermoorden van joden hoorde er in 1943 blijkbaar ook bij en in 1995 was het in Bosnië gebruikelijk om moslims uit te roeien.»
Een belangrijk argument tegen het historisme van Blom is volgens Zondergeld dat veel van het onderzoek dat gedaan is naar het dagelijks leven tijdens de bezetting, en dat de continuïteitsthese zou moeten onderstrepen, duidelijk maakt dat de scheidslijn tussen «goed» en «fout» haarscherp was. «Een van de beste voorbeelden hiervan is de dissertatie van André Swijtink, over de sportbeoefening tijdens de oorlog. Vanaf de eerste bladzijde wordt duidelijk dat ook sporten geen onschuldige bezigheid meer was. Zodra je joodse clubgenoten moet uitstoten en bordjes met joden ongewenst bij de voetbalvelden moet plaatsen, kies je toch al. Van der Heijden noemt dit dan grijs, dat vind ik een veel te slap oordeel, dat is fout.»
Zondergeld mag dan erkennen dat het verzet na de oorlog lange tijd enorm is gemythologiseerd, toch is hij van mening dat men met de debunking van het oorlogsverleden te ver is doorgeschoten. «Koningin Beatrix heeft in 1995 verklaard dat Nederland zich niet op de borst mag kloppen, omdat hier relatief de meeste joden zijn gedeporteerd. Nu moet je je nooit op de borst kloppen, maar het vraagstuk van de bovenproportionele deportatie van joden is heel ingewikkeld, daar is het laatste woord nog lang niet over gezegd. Het gaat echter niet aan om de gehele bevolking te veroordelen en te beweren dat het verzet hier niets voorstelde. Er wordt altijd wel gezegd dat er net zoveel Nederlanders bij de SS vochten als dat er actief verzet pleegden, maar dat is een kwestie van definitie. Volgens De Jongs definitie van actief verzet hoorde het verbergen van onderduikers daar niet bij. Meer dan honderdduizend gezinnen zijn echter betrokken geweest bij dit levensgevaarlijke werk. Was dit dan geen verzet? En die honderdduizenden onderduikers, die weigerden in de Duitse oorlogsindustrie te werken, die pleegden toch ook een verzetsdaad? Het is misschien niet allemaal even glorieus, en puur lijfsbehoud speelde een grote rol, maar je kunt niet beweren dat die mensen zich moeiteloos aanpasten aan het regime.»
In zijn behoefte een moreel oordeel uit te spreken lijkt Zondergeld op conservatieve historici als Golo Mann en Lord Acton, die verklaarde «To understand all is to judge all». Dit lijkt opmerkelijk, aangezien hij altijd een overtuigde socialist en pacifist is geweest, en zelfs enige tijd voorzitter was van PSP92. Zondergeld: «Toch is dat niet zo vreemd. Of je nu uitgaat van een conservatief of een socialistisch standpunt, in beide gevallen ben je bezig je eigen bestaande maatschappij te beoordelen naar bepaalde normen, en ook het verleden bekijk je op die manier. Het is dus logisch dat uitgesproken links en uitgesproken rechts tot oordelen komen. Wie geen oordeel wil uitspreken behoort tot de toonaangevende liberale stroming in de brede zin van het woord. Ook veel historici geven blijk van een dergelijke anything goes-mentaliteit.»
Gjalt Zondergeld
Geen duimbreed?! De Vrije Universiteit tijdens de Duitse bezetting
Uitg. Meinema, 295 blz., € 18,-
Goed en Kwaad: Vijftien opstellen, van fascisme tot pacifisme, van Rudolf Steiner tot Colijn
Uitg. Garant, 249 blz., € 20,-