SARAJEVO – Eerst ontplofte een handgranaat bij zijn huis. Hij haalde zijn schouders op en dacht: dit is mijn land, het wordt gerund door gewelddadig schorem. Daarna werden zijn moeder en zijn vrouw beschoten. Hij mijmerde: als ze me dood willen, zouden ze op mij schieten. Ze proberen me angst aan te jagen. Ik blijf. Vervolgens werd zijn auto gemolesteerd. Hij concludeerde: ik heb bijna gewonnen. Blijkbaar durven ze geen dodelijk geweld meer tegen me te gebruiken. ‘Noem het geen moed’, zegt Seki Radoncic grijnzend. ‘Noem het koppigheid.’ Het is augustus en we drinken koffie op het plein bij Sarajevo’s Volksschouwburg. Zojuist is de documentaire Carnival vertoond op het vermaarde filmfestival van de Bosnische hoofdstad. Seki is daarin de verteller die reconstrueert hoe hij dertien jaar lang onderzoek deed in een onverkwikkelijke zaak van leven en dood. Een zaak die het aanzien van Montenegro ernstig schaadt en daarom door de regering wordt doodgezwegen.
Als ik hem vraag waarom hij niet bang is en ondanks de aanslagen en bedreigingen blijft wonen in de Montenegrijnse kustplaats Herceg Novi weet ik al wat hij zal antwoorden. En inderdaad: hij leunt achterover en trekt zijn schouders recht, waardoor hij nog breder lijkt dan hij al is. ‘Ik dacht dat jij de Balkan kende’, zegt hij lijzig. ‘Deze vraag had je niet hoeven stellen. Ja sam Crnogorac – ik ben een Montenegrijn.’ We moeten er allebei om lachen. Want in zijn antwoord ligt zowel goed als kwaad besloten.
Seki Radoncic, onafhankelijk Montenegrijns journalist, is trots op zijn land. En tegelijkertijd schaamt hij zich kapot. De mythe zegt dat Montenegrijnen het moedigste en meest trotse volk zijn op de Balkan. Ze wisten zich elke indringer van het lijf te houden. Turken, Oostenrijkers, Italiaanse fascisten. Hun oude hoofdstad Cetinje, hoog in de bergen, bleek een bijna onneembare vesting. En viel hij toch in vijandelijke handen, dan ontstond in het woeste landschap van bergen en bossen een dodelijke guerrilla die de vijand de greep op het gebied ontzegde. Het lukte alleen de Serven, in 1919. Zij lijfden het bergstaatje in en braken hardhandig een Montenegrijnse revolte die duurde tot 1926. Naar schatting werden drieduizend van de toen 250.000 Montenegrijnen gedood en raakte eenzelfde aantal gewond. Het geweld was zo hevig dat de gevluchte Montenegrijnse koning Nikola zijn onderdanen een order gaf die strijdig was met de Montenegrijnse ziel: hij beval hen de wapens neer te leggen. De revolte, die bekendstaat als de Kerstopstand, werd door Tito’s communisten zorgvuldig uit het Joegoslavische geschiedverhaal weggesneden. Niets mocht de broederschap van Montenegrijnen en Serven bezoedelen.
Nu is Montenegro opnieuw een onafhankelijk land. Een meerderheid van de bevolking stemde in mei voor het beëindigen van de unie met Servië. Maar opnieuw dreigt een periode uit de Montenegrijnse geschiedenis in de vergetelheid te raken. In de Joegoslavische oorlogen van de jaren negentig speelden ook Montenegrijnse troepen een wrede rol. Zij waren het die de Kroatische stad Dubrovnik verwoestten en plunderden. Op een bruiloft stelde ik aan een stomdronken, aardige Montenegrijnse jongeman eens de vraag die in Servië, maar ook in Montenegro, nog altijd taboe is: wat deed jij tijdens de oorlog? Hij begon te vertellen, eerst stoer, daarna huilend. Hij was dienstplichtig marinier en lag in de voorste linies bij Dubrovnik. Hij zag hoe zijn kameraden Kroatische strijders gevangen namen. Mannen met zwarte shirts, of van wie om andere redenen vermoed werd dat ze deel uitmaakten van de fascistische ustasja-militie hos, werden doodgeschoten.
Ook dát is Montenegro. Daarom schaamt Seki Radoncic zich en was zijn trotse uitspraak – ‘ik ben een Montenegrijn’ – beladen.
Tijdens de afscheidingsoorlogen maakte Montenegro als constituerende republiek deel uit van de Joegoslavische federatie. Net als in Servië zaaiden in Montenegro politici en staatsmedia haat jegens katholieke Kroaten en islamitische Bosnjakken. In 1992 leidde dat tot een hetze tegen ‘islamitische extremisten’, met afschuwelijke gevolgen.
Al dertien jaar onderzoekt Radoncic de vervolging van Bosnische moslimvluchtelingen die in 1992 een veilig heenkomen zochten in Montenegro, weg van de moordende Servische milities. De aanslagen op zijn leven houden met deze zaak verband. Steeds vonden ze plaats als hij weer eens op televisie of in een krant uit de doeken had gedaan hoe de Montenegrijnse politie op verzoek van Radovan Karadzic gevluchte Bosniërs had gearresteerd en uitgeleverd aan de Bosnische Serviërs. In Montenegro werden razzia’s gehouden waarbij minstens 156 Bosnische mannen werden gearresteerd. De politie had het gemunt op de moslims onder hen. 33 van de arrestanten waren Serf, twee Kroaat. Zij overleefden. Van de overige arrestanten werden tien lichamen teruggevonden in massagraven; 72 van hen zijn nog vermist. De kans dat ze nog leven is nihil. De Bosnische Serven schoten een aantal van hen onmiddellijk dood. Anderen verdwenen in gevangenkampen waar gemarteld, gemoord en verkracht werd. Een deel van hen overleefde en deed zijn verhaal aan Radoncic. Hij tekende de vervolging op in het boek A Fatal Freedom, dat eerder dit jaar werd gepubliceerd door het Humanitarian Law Center in Belgrado. Afgelopen jaar maakte regisseur Alen Drljevic daarover de documentaire Carnival, die deze dagen draait op het Amsterdamse documentairefestival Idfa.
Radoncic vergelijkt de razzia’s met de vervolging van de joden door de nazi’s. ‘Ik doe dat bewust’, zegt hij. ‘Deze mensen zochten bescherming bij ons, maar ze werden beschouwd als minderwaardig. De overheid deed het voorkomen alsof ze gevaarlijke extremisten waren, saboteurs die Montenegro bij de oorlog in Bosnië wilden betrekken. Degenen die hen arresteerden en uitleverden, handelden op grond van een order die was getekend door de minister van Politie, Pavle Bulatovic. Het was bekend dat ze hun noodlot tegemoet gingen als ze in handen vielen van de Bosnische Serven.’
Radoncic’ onderzoek kreeg momentum toen een Montenegrijnse politieofficier, Pejovic Slobodan, besloot met hem samen te werken. Pejovic kreeg in mei 1992 van zijn chef de opdracht om alle mannelijke Bosnische moslimvluchtelingen in Herceg Novi van achttien tot en met zestig jaar te arresteren. ‘Ik vroeg hem wat deze mensen misdaan hadden’, vertelt hij in A Fatal Freedom. Zijn chef antwoordde: ‘De gevangenissen van de moslims in Bosnië zitten vol met Serven. De moslimvluchtelingen moeten nu uitgeleverd worden zodat er een gevangenenruil kan plaatsvinden.’ Pejovic kreeg een lijst met de hotels en pensions waar vluchtelingen verbleven. Hij was geschokt toen hij bij een hotel een Montenegrijnse menigte aantrof die hem toeriep: ‘Daar zitten ze, de Turken!’ Blijkbaar had de Servische propaganda ook in Montenegro zijn uitwerking. Pejovic liet enkele vluchtelingen ontsnappen, maar arresteerde ook verscheidene van hen. Uit wroeging besloot hij mee te werken aan Radoncic’ onderzoek. Inmiddels heeft hij twee aanslagen overleefd.
Tot de zomer van 1992 woonde Nerko Hadziarapovic in Srebrenica. Tegenwoordig woont hij in Utrecht. Hij was bijna vijftien toen hij met zijn moeder en zus aankwam in Montenegro. Samen met vier andere families betrokken ze het vakantiehuis in Herceg Novi waar ze elke zomer naartoe gingen. ‘Het was niet in één klap oorlog in Bosnië. Het begon in Sarajevo. Daarvandaan schoof de oorlog langzaam naar ons op. Mijn ouders besloten dat mijn moeder, mijn zusje en ik voor de zekerheid naar Montenegro zouden gaan. Mijn vader bleef in Srebrenica achter om de situatie in de gaten te houden. Een jaar later werd hij gedood door een Servische granaat.’
In mei 1992 zat Nerko in de tuin van het vakantiehuis in Herceg Novi toen een auto stopte. Er stapten twee agenten uit die zeiden dat ze van de arbeidsinspectie waren. Ze namen de drie volwassen mannen die in de tuin waren mee. ‘Ze zeiden dat de mannen zo weer thuis zouden komen. Ik hoefde niet mee, ik was te jong.’ Twee van de mannen uit het vakantiehuis ontkwamen aan arrestatie. Eén zat binnen een stripboek te lezen, de ander was de stad in om koffie te drinken. Na de arrestaties vluchtte Nerko met zijn moeder en zus naar een oom in de Kroatische hoofdstad Zagreb. Daarvandaan reisden ze naar Nederland, waar ze eind juni 1992 aankwamen. De andere families uit het vakantiehuis vonden onderdak in Zweden. Van de drie afgevoerde mannen werd niets meer gehoord.
De razzia’s vonden plaats langs de hele Montenegrijnse kust. Bosnische moslims die ontkwamen, vluchtten naar de binnenlanden. Al snel kwamen ook daar de politieacties op gang. In Pavle liep de situatie bijna uit de hand toen inwoners naar de wapens grepen om de vluchtelingen – vaak familieleden uit Bosnië – te beschermen. Dat was het moment dat de razzia’s werden opgepikt door de Montenegrijnse media. Tegenover televisiecamera’s beschuldigde een parlementariër de regering van oorlogsmisdaden. Er brak tumult uit in het parlement – een dag later werden de arrestaties stopgezet. Maar niemand bekommerde zich om het lot van de uitgeleverden.
Seki Radoncic heeft tijdens zijn onderzoek dertig nabestaanden van de vermoorde Bosniërs overgehaald een rechtszaak tegen de regering te beginnen. ‘Dat kostte moeite’, vertelt hij. ‘Niemand van hen verwachtte gerechtigheid. Ze wisten dat ze hun echtgenoten, vaders en zonen nooit meer terug zouden zien. Ze waren bang. Vreemd genoeg heeft het geholpen dat er aanslagen op mij werden gepleegd. Daardoor zagen ze dat je niet hoeft te wijken voor geweld.’ Inmiddels is duidelijk dat de Montenegrijnse regering in de problemen zit. Ze heeft de arrestatie van 83 Bosniërs moeten erkennen en in een aparte rechtszaak zijn zes politiefunctionarissen aangeklaagd. Vorig jaar kreeg Radoncic een telefoontje van een regeringsfunctionaris die aanbood om aan de families elk twaalfduizend euro te betalen. ‘Ik heb vriendelijk gevraagd of ze soms ook excuses van ons wilden, omdat we het de regering zo lastig hadden gemaakt. Dit bedrag is een vernedering.’ De dertig families houden vast aan hun eis: 45 miljoen euro en openlijke erkenning van de Montenegrijnse betrokkenheid.
Radoncic is pas tevreden als in zijn woonplaats Herceg Novi, waar de meeste Bosniërs werden gearresteerd, een monument komt om de vermoorden te gedenken. Radoncic: ‘Montenegro moet eerst zijn oorlogsverleden onder ogen komen voordat het zich kan scharen onder de beschaafde naties. De Europese Unie heeft een grote fout gemaakt met het erkennen van de Montenegrijnse onafhankelijkheid zonder voorwaarden te stellen. Er lopen in mijn land oorlogsmisdadigers rond. Er wonen politiemannen en oud-politiemannen die vluchtelingen de dood in hebben gejaagd en daarvoor niet bestraft zijn. Journalisten en politici die een hetze veroorzaakten jegens moslimvluchtelingen wordt geen strobreed in de weg gelegd. Ze zitten nog steeds op hun posten, terwijl ze medeverantwoordelijk zijn voor de dood van tientallen mensen die veiligheid zochten in ons land. Als Montenegrijn spijt het me dit te moeten zeggen, maar zolang zij geen verantwoordelijkheid hebben afgelegd, is mijn land géén beschaafd land.’
De documentaire Carnival wordt op 25 en 30 november en op 2 en 3 december vertoond op het Idfa. Zie www.idfa.nl voor meer informatie.
Klik hier voor de trailer van Carnival: http://www.idfa.nl/idfa_trailers.asp?trailerid=28177