Het onderbewuste verlangt bij het ontwaken naar negerzoenen. Het moet iets uit een droom zijn, iets dat om ondoorgrondelijke redenen in me achter is gebleven. De grootste traktatie die mijn oma serveerde: een schaaltje rode Trixie-pudding met een negerzoen erop, speciaal voor hoogtijdagen. ‘Gewoon zoenen’, verbeter ik. ‘Zo heten ze al jaren.’

‘Nou ja’, antwoordt het onderbewuste, zo genoemd bij gebrek aan een betere naam, ‘die dingen met schuim, die je hele mond vullen. Die bedoel ik.’ Maar dat zég je niet, denk ik, dat is het punt. Je gebruikt een woord dat is doorgestreept. Het onderbewuste zwijgt terwijl ik koud water in mijn gezicht plens, mijn haar kam. Het is ongevoelig voor wie ik wil zijn, denk ik. Het stuurt aan op patronen en comfort, puttend uit bronnen waar ik helemaal geen zicht op heb. Meestal merk ik het niet op, natuurlijk. Meestal manifesteert het zich als een onderstroom, iets instinctiefs. Als ik het wél opmerk ontstaan er discussies. Doe niet zo ouderwets, denk ik. Doe niet zo kinderachtig, zo gemakzuchtig. ‘Ik heb je leven gered’, zegt het onderbewuste. ‘En wel talloze malen.’ Ik loop de trap af, struikel bijna over de driewieler van mijn dochter en raap een tennisracket van de grond. Alles wat om ordening vraagt, altijd, overal. Alles wat ruimte inneemt.

Vorige week bleken we een schuur te hebben, op een binnenplaats om de hoek. De buurman nam ons mee, opende een hek en wees naar een rij houten gebouwtjes. ‘Kijk, daar staat jullie huisnummer op. Hebben ze niets gezegd toen jullie het contract tekenden?’ Nee, dat hadden ze niet. We wonen hier al maanden, tevreden met ons schuurloze bestaan. Van alle sleutels die we hadden ontvangen was er wel één die nergens op paste, maar die hadden we in de la gelegd, die waren we vergeten. We keken rond. Tussen de vloertegels groeiden vreemde, zwarte stengels. Er lag een voetbal in de hoek.

‘Veel plek’, zei de buurman. ‘Altijd handig.’

Ik schenk koffie in en ga op de vensterbank zitten. Aan de overzijde loopt de dakloze meneer die hier vaker langskomt. Zijn witte baard glanst in de voorjaarszon. Waarom geef ik hem eigenlijk regelmatig geld, terwijl ik andere dakloze mensen excuserend passeer? Is dat omdat hij zich in mijn directe omgeving bevindt? Werkt het zo?

‘Speelt mee’, geeft het onderbewuste toe. ‘Maar het is eenvoudiger dan dat; je geeft hem geld omdat hij op Lex Goudsmit lijkt. Je keek als kind naar die film waarin hij een uitvinder was en een autobus liet vliegen. Je houdt van Lex Goudsmit. Zo zit dat.’ Ja maar, denk ik. Ja maar. Wat kunnen andere dakloze mensen doen aan het feit dat ze niet op Lex Goudsmit lijken? Hoe kan ik ooit een goed mens zijn als dit soort motieven meespelen? Wie heeft hier eigenlijk de leiding? ‘Hoor eens’, zegt het onderbewuste. ‘Dat zoek je zelf maar uit. Ik doe alleen de bewaring, niet de correctie.’

Misschien is voetbal écht het enige doel,
ook van het onderbewustzijn en het bewuste: twee delen

enkel en alleen omdat een match twee ploegen
vereist. Ooit stelt de helft van je neuronen bewust voor

een bal, zo groot en zwaar als het hoofd zelf, waarin
groeit buiten jezelf om de geurherinnering van

pasgemaaid gras: het veld. Eerst wint de bal, zie je hem
haarscherp voor je, tot op de stiksels van je lederen

schedel. Dan scoort de onbewuste grasgewaarwording, vult
kruidig groen je brein tot het haast knapt en slechts

het kriebelen van een laken langs je wang al veroorzaakt
een resettende, alles opnieuw mogelijk makende

aftrap

Veld
Ruth Lasters
Uit: Lichtmeters
Uitgeverij Polis, 2015