
In december had ik het twee keer over Tuxedo Junction van Frank Stella – een dramatisch lakoniek schilderij dat een evenwichtig schema laat zien van naast elkaar voortgaande rechte brede strepen zwarte verf. Het schema is een patroon van symmetrie dat past binnen het ruime formaat van het schilderij. In beweging wordt het gehouden door het zorgvuldig en gestage schilderen, door de schilder, van die strepen. Die stoppen wanneer ze aan de randen van het schilderij niet verder kunnen.
Tuxedo Junction, gemaakt in 1960, was toen een van de kunstwerken waarin standpunten van minimal art zich begonnen te openbaren. Toen het een paar jaar later, in 1966, werd verworven door het Van Abbemuseum was het veel meer dan een experiment. Het was een bijzonder radicaal schilderij. Zo noemden we dat. Wij stonden met open mond en ademloos te kijken. Karel Appels compacte expressionisme was nog in full swing maar in de vermetele zwarte strepen van Stella was te zien dat er verandering op til was. Hier en daar, in Nederland, kwamen ook nieuwe versies van abstractie geleidelijk op: Ad Dekkers bijvoorbeeld, verder André Volten, Jan Dibbets, Peter Struycken, Bob Bonies. Ook nog anderen. Natuurlijk zorgde dat alles ook voor verwarring omdat eenieder er anders aan begon. Over wie en waar de eerste was en van wat, daar blijf ik buiten.

Maar vanwege die vroege minimal-varianten raakten wij in Nederland relatief snel overtuigd van het wezenlijke van de nieuwe kunst. Dat kwam mede doordat de werken van Mondriaan en Rietveld en hun verwanten er ook als een voorgeschiedenis uitzagen van de abstractie in minimal art. De aankoop in Eindhoven van dat zwarte schilderij van Stella was daarom ook een stellingname en een geloofsbelijdenis. Voortaan was het onvermijdelijk dat de abstracte kunst die onverbiddelijk radicale weg zou gaan. Zelf vond ik dat ook. Nog steeds vind ik de geheimzinnige beheersing van abstracte vormgeving de mooiste openbaring die in de kunst gebeurd is. Waar ik naar kijk, wat dan ook, altijd kijk ik met de stralende helderheid van mijn voorbeeld Donald Judd. Hoe anders zou ik kunnen kijken naar een schilderij van Mantegna of Cézanne.
Het is een ingewikkelde probleemstelling. Voordat abstracte kunst was ontstaan, honderd jaar terug, was alle kunst eigenlijk figuratief van aard. De abstractie daarna was het uitzonderlijke. Sinds echter in de minimal art abstractie onverbiddelijk was geworden, zijn de rollen omgedraaid. Hoe kijken we dan naar figuratieve kunst die ontstaan is nadat abstracte vormgeving de norm was geworden? Wat dus met Georg Baselitz (willekeurig twee etsen uit het portfolio Gotische Mädchen) in een vergelijking met Tuxedo Junction? In de brede veelvoud, die ook een werkelijkheid is van de kunst, kom je zulke verschillende dingen in elkaars buurt tegen.

Stella’s schilderij is met natuurlijke vanzelfsprekendheid tot stand gekomen. De abstractie ervan is rustig beheerst. In de etsen van Baselitz, die wonderlijke samenvattingen laten zien van gehurkte meisjes, bespeur ik een soortgelijke beheersing van vorm als bij Stella. Op een van de bladen zijn de ledematen van het meisje zorgvuldig in elkaar gevouwen – passend in het formaat van het blad. Er is nog een rechthoek omheen getekend. Zo feilloos past ook zonder interruptie het verloop van de zwarte strepen bij Stella. Dat verloop van zwarte verf, op die manier, is wat het schilderij is. Niets meer: je ziet wat je ziet. Het is iets anders wat er daarna in het hoofd van de kijker gaat bewegen. Toen Baselitz en ik lang geleden in gesprek raakten, zei hij dat alles een motief is. Hij zei dat met heftigheid: ook een zwart kwadraat is een motief, net als de slanke torso van een meisje. De prent begint met dat motief dat de kunstenaar om welke reden dan ook bezighoudt. Dan is het kunstwerk de formulering of constructie van het motief. De beeldruimte van de twee etsen is overzichtelijk. In beide bladen zien we hetzelfde motief, een lenig hurkend meisje in elkaar gevouwen in de nauwe begrenzing van de ruimte van de ets. Het zijn twee versies: in de ene ets liggen de lijnen dichter bijeen, daar komt het motief bloemrijker in beeld. Het motief is compact als een ornament. De formulering van het motief is niet ruimhartig figuratief. Wel is het figuurlijk. Dat komt doordat het sporen draagt van een abstracte formulering. Uiteindelijk wordt een motief uitgevoerd door het persoonlijke handschrift van de kunstenaar dat uniek is als de stem van een zangeres.