Qua leessituatie is het bij mij al een tijdje Groundhogday. Iedere avond voor het slapen gaan pak ik Marijke Schermer’s tweede roman, Noodweer, erbij en lees het eerste hoofdstuk. Dat klinkt dodelijk, maar dat is het dus niet. Ik ben gewoon moe, officieel lees ik Kwaadschiks van A.F.Th., hoe dik dat is hoef ik niemand meer te vertellen, en ’s nachts kan ik nog maar een paar letters aan. Iedere keer oprecht denk ik bij het lezen van het eerste hoofdstuk: wat is dit goed, wat is dit heerlijk. Alles er aan bevalt me. De dagelijksheid van de situatie, dat allereerst. Echtpaar verlaat ’s avonds huis, kinderen en oppas, om met de auto naar Amsterdam te gaan voor theaterbezoek. De zinnen staan kraakhelder als in lood gegoten recht overeind. Er is haast, het stuk gaat zo beginnen, de auto moet geparkeerd, en de jachtigheid sluipt ook het proza binnen. ‘Ze rennen, steken over, worden rakelings gepasseerd door een fietser. Bruch roept dat ze de volgende keer een hotel moeten nemen; even worden ze gegrepen door de wens te worden opgeslokt door het leven in de stad, in plaats van straks en ongetwijfeld weer met haast, terug te moeten keren naar de stilte.’
Het stuk zelf wordt opgevoerd in de witregel. A Streetcar Named Desire, dat moet het zijn geweest als ik afga op het nagesprek in de wandelgangen van de schouwburg. Emilia is Bruch kwijtgeraakt en loopt in haar eentje het Ajaxbalkon op. Ze wordt onverhoeds vanachter vastgepakt door een bekende, maar schrikt daar zo van dat ze min of meer flauwvalt. Het is een klein incident, maar het zet de hele boel onder stroom. Ook het gesprekje dat Emilia en Bruch vlak erna over het stuk hebben terwijl ze een glas wijn drinken, over of het wel of niet mooi was, of er een verschil is tussen iets mooi vinden en ergens van houden, en of je twee keer hetzelfde mag zeggen. Het is knap om een gesprek naturel te laten verlopen en tegelijkertijd niet onder te laten gaan in betekenisloosheid. Het omgekeerde is het geval: iedere uiting verraadt onbestemd ongenoegen, kleine irritatie. In de auto zet het gesprek zich voort, de spanning neemt toe, maar, weer, het is het type ‘gewone’ spanning waarvan ik hoop dat Schermer die 160 blz. aan gaat laten houden. Elke keer opnieuw sla ik het boek na het eerste hoofdstuk dicht met als laatste gedachte voor het slapen gaan: laat er alsjeblieft niet teveel gebeuren.