Ik vind het makkelijker om over mijn zus te schrijven dan over mezelf. Zozeer dat ik er soms al mee bezig ben zonder dat zij zich in de verste verte ook nog maar in mijn blikveld bevindt. Ik ben alleen nog maar bloemen voor haar aan het kopen en het komt al op gang in mijn hoofd, het verhaal dat ik over haar maak zonder dat ze het weet. Haar geest is bij me als ik in de bloemenzaak bij mij om de hoek sta, een zaak waar zij nooit een voet over de drempel zou zetten. Ik hoor haar tegen me praten zoals ze ook tegen me praat de zeldzame keren dat we samen in een supermarkt lopen, verontwaardigd dat ik standaard het duurste koop.

Mijn zus en ik, we bevinden ons niet in dezelfde bubbel zal ik maar zeggen. Ik schrik er niet van als het meisje in de bloemenzaak me de bloemen één voor één aanwijst, en telkens op een lijstje achter in de zaak moet opzoeken wat een lelie ook weer kost, of die oranje papegaaitulp. Ik verblik of verbloos niet, bovendien heb ik net een prijs gewonnen, en ja, die duiten, ik kan ze aan mindere dingen besteden dan aan bloemen voor mijn zus die ze zelf nooit zou kopen. Ze worden ook steeds groter, de bloemen waarop ik mijn oog laat vallen, lánger vooral. Ik heb deze zaak ooit verlaten met een bos mimosa die ik amper kon tillen. En betalen, want het is niet altijd bal.

‘Staan ze lang?’ had ik nog gevraagd over die kostelijke mimosa, op zoek naar zelfrechtvaardiging.

‘Nee, ze zijn met een dag weg’, klonk het chique.

Ik torste de bos mee naar huis, liet een spoor van dwarrelende gele bolletjes achter me, kreeg er amper een vaas omheen. Ik heb wel eens bloemen gekocht en onderweg naar de gelukkige ontvanger ze weer weggegooid, omdat ze me opeens te protserig voorkwamen. In de eerste de beste supermarkt schafte ik twee met elastiek bijeengebonden bundeltjes steile narcissen aan.

Voor bloemen vind ik protserig het ergst. Voor mezelf gretig. Wat mijn zus het ergst zou vinden? Alleen die vraag al.

Ik moet de achterbank van de auto neerklappen om de zorgvuldig verpakte en één voor één uitgezochte bloemen voor haar te kunnen vervoeren. In Kaas van Elsschot wil Laarmans het graf van zijn moeder bezoeken en raakt dankzij zijn bloemist opgescheept met chrysanten ‘als broden zo groot’. Als ik over de galerij loop van de flat waarin mijn zus woont, slepen de stelen over de grond. ‘Zo’n pak bloemen koopt niemand’, beseft Laarmans, ‘je kan zien dat ik bedrogen ben.’ Gelukkig is daar in de deuropening de dankbare gestalte van mijn zus. In de bubbel waarin zij zich bevindt moet je niet met narcissen aankomen.

Op haar tafel ligt een boek. Happy Life 365 staat met grote letters op het omslag. ‘De no-nonsense denkwijze voor een leuker leven’ is de ondertitel. Ze ziet me ernaar kijken. Ik gruw overigens van mijn eigen bubbel, dat hoort bij die bubbel, dat je liever in een andere had gezeten, een meer diverse.

Mijn zus staat altijd net iets te dicht op me als ze me wat wil vertellen

‘Goed boek hoor’, zegt ze. ‘Ik leer er veel van.’

Ik knik. Ik heb mijn eigen no-nonsense wijzers in mijn hoofd. Toen ik vanochtend het boek naast mijn bed oppakte, bleek ik achterin met slaperige hanenpoten te hebben geschreven: je hoeft niet alles te begrijpen. Er stonden nog twee van dat soort stelregels onder gekriebeld, in de nacht oplichtende wijsheden die tot stof uiteen dwarrelen zo gauw de gordijnen opengaan.

‘Weet je wat het is, Mar?’

Mijn zus staat altijd net iets te dicht op me als ze me wat wil vertellen. Dat ze stil zou staan is te zacht uitgedrukt. Ze heeft zich geposteerd, de bloemstelen aan haar borst gedrukt. Ik sluit niet uit dat het mijn eigen angst voor gretigheid is die ik weerspiegeld zie. Vooral omdat ze me aankijkt zoals ik bang ben dat ik ook mensen aankijk op het moment dat ik denk de waarheid te gaan verkondigen.

Uit de hoogste stijlspanning wordt het tragische geboren, schrijft Elsschot in zijn inleiding bij Kaas. En het tragische is een kwestie van intensiteit.

‘Niet iedereen hoeft je aardig te vinden’, zegt ze.

Een van die andere dingen die ik had opgeschreven vannacht was: niet iedereen hoeft van je te houden. Zo formuleren we dat in mijn bubbel.

‘Ja’, zeg ik. ‘Ik weet het.’

Ik weet het helemaal niet. Ik betwijfel het. Zoals ik denk ik ook eigenlijk vind dat ik alles moet begrijpen.