Mijn eerste week in Amsterdam, ik was negentien en droeg T-shirts van de H&M. Hij was een tweedejaars literatuurwetenschapstudent, grote bos krullen, alfa-type met dichterlijke aspiraties. We kusten op een feestje en de week erna nam hij me mee naar een plek aan de oever van de Amstel waar we rosé dronken uit een literfles van het Albert Heijn-huismerk. Ik meen me werkelijk te herinneren dat hij me later, in bed, voorlas uit eigen werk – een gedicht gebaseerd op een gedicht, bergen en borsten. Voordat ik de volgende ochtend op de fiets stapte, overgeleverd aan een buitenwijk van een stad die ik nauwelijks kende (dit was ver voor de tijd van smartphones, laat staan GoogleMaps), zei hij tegen me dat hij in eerste instantie had gedacht dat ik nogal keurig en saai was. Wat de tweede instantie was bleef onuitgesproken in de lucht hangen, maar ik nam aan: het omgekeerde van keurig en saai.
Ik kon bij een vriendin logeren tot ik een eigen kamer had gevonden. Ik bezocht een hospiteeravond in een huis waar drie studentes woonden. We kletsten wat. Ik benadrukte hoe netjes ik was maar waakte ervoor ook weer niet saai over te komen. Ik had gereisd! Zes maanden! Gelift door Uruguay toen ik geen geld meer had! De studentes boden me een glas rosé aan – of kleurt alles in mijn herinnering nu plotseling rosé? – dat ik afsloeg uit een, achteraf gezien, totaal misplaatst idee van bescheidenheid. Ik kreeg de kamer niet en de dichter kwam ik alleen nog tegen in de gangen van het universiteitsgebouw. Blijkbaar had ik meer instanties nodig dan twee.
Dit alles kwam bij me terug toen ik laatst werd uitgenodigd om deel te nemen aan een avond over queerness. De overige deelnemers mailden al vlug gretig heen en weer over acts, performances, gedichten van Sappho op muziek. Maar ik? Queer? Durfde ik mezelf überhaupt zo te noemen?
Hoewel ik, uit ethische en esthetische overwegingen, mijn kleren niet meer bij de H&M koop, voelde ik me onmiddellijk weer dat meisje, verwikkeld in een eeuwige strijd met haar ingebakken degelijkheid. Misschien hadden ze me uitgenodigd als de ernstige, theoretische van het stel. Een contrast. (Ik dacht aan de collega die me ooit aards had genoemd – wat ik, naar ik vermoed terecht, interpreteerde als het tegenovergestelde van hemels.)
Aan de andere kant: er is geen theoretisch begrip dat me zoveel praktische wijsheid heeft bijgebracht als het begrip queer.
Maggie Nelson schreef er ongelooflijk helder en erudiet over, een paar jaar terug, in haar instant-klassieker De argonauten. Queer, laat ze zien, is veel meer dan alleen een seksuele identiteit. Het is een onophoudelijk zoeken naar ‘een punt voorbij de Twee’, oftewel: iets anders dan de binaire opposities waarin we voortdurend verstrikt raken als we nadenken over onze levens. Voorbij man/vrouw en homo/hetero, dus. Voorbij preuts/exhibitionistisch, persoonlijk/politiek. Et cetera.
De praktische uitvoering van al dit voorbijgaan ligt natuurlijk niet vast, zoals geen enkel woord vastligt maar op elk moment en door iedereen kan worden voorzien van nieuwe betekenis. Ingesleten begrippen – moederschap, huwelijk, maatschappelijk, betrokken, binnenskamers, keurig, saai, aards – hoeven niet overboord te worden gesmeten, maar kunnen juist op talloos veel nieuwe manieren worden aangewend. De vrijheid van queerness is erin gelegen dat iedereen het op haar eigen manier kan zijn. ‘Geen enkele verzameling handelingen of verbintenissen’, schrijft Nelson, ‘[heeft] het monopolie op het zogenoemd radicale, of het zogenoemd normatieve.’
Eigenlijk, denk ik, komt het erop aan om onophoudelijk te blijven nadenken – zo simpel en ingewikkeld is het. Het is mogelijk je degelijkheid te omarmen als iets radicaals, net als je ernst en je twijfels. En het is mogelijk tegelijkertijd te blijven vechten tegen het burgerlijke in jezelf, dat verlangt naar vaste contouren en zekerheid en zich probeert te voegen naar andermans definities van geluk.
Het is Nelsons portret op de achterflap van haar boek, van al haar boeken, dat me er steeds weer aan herinnert dat queer voor iedereen is. De foto staat heel klein afgedrukt in een hoekje, als het compromis in een discussie tussen de auteur, die geen foto van zichzelf wilde, en de uitgever, die het liefst een paginagrote foto zou afdrukken (vrouw! blond!). Hij is genomen door Nelsons geliefde, een vakantiekiekje van haar aan een strand. Ze draagt een grijze muts over haar oren, wat slordig aangebrachte eyeliner onder haar ogen en een lieflijke glimlach om haar lippen. En zo weet ik weer (zo weet ik onophoudelijk) dat achter ieder uiterlijk iedere geest kan schuilgaan, zonder dat de twee met elkaar in tegenspraak hoeven te zijn.