Het mooi van klassiekviolenwondermeisje Janine Jansen is ouderwets mooi.

Er zit een heel sterk dier in haar dat zich met geen span paarden laat bedwingen.

Dit is zo’n tijger die nog toon maakt waar

een ander al is opgehouden en de dichtheid van die toon zegt doorgaan, doorgaan

Over de klassieke-platen business hoor je op een toon van lekker-puh vaak zeggen dat hij bijna dood is. Dat mag zo zijn en het mag terecht zo zijn, het blijft verdrietig voor de jonge spelers die nog echt iets kunnen. Die willen a) de wereldroem en b) met Brahms en Bruch en Mozart in de winkel, overal. ’t Is loon naar werk, behoefte. Je speelt in Carnegie Hall en tussen repetitie en recital door vind je bij Towers páts je eigen plaatje in de schappen. Dat ben jij! En dat het tijdelijke dan zo prachtig aansluit op het eeuwige geeft je een pikant gevoel van onverwoestbaarheid. Een plaat is maar een beetje kunst. Het is vooral een paspoort: kijk, ik ben. En nooit zal ik verloren gaan. Waar ook ter wereld.

Het is een beetje vroeger, dit geluk. Zoals de industrie de afgelopen jaren grote schoonmaak hield, dat was niet leuk meer. Zelfs de Haitinks en de Ashkenazy’s waren niet meer heilig. Plots bleken grote maatschappijen zomaar hele Mahlercycli op cd te kunnen stopzetten, werd niet teruggedeinsd voor het versnipperen van eerbiedwaardige contracten met de maestro’s die wij kleine mannen uit het wereldje voor onaantastbaar hielden.

En daar zet Decca International opeens, zoals dat in die kringen heet, een Hollands meisje in de markt alsof het niets is. Ze liggen voor haar op de knieën. Thank you for making the business of a manager so easy, juichen ze haar grootsteeds grappend toe. En niemand zal dat niet begrijpen. Janine Jansen is een mooi meisje, dat komt de wittebroodsweken ten goede. Een klassiek violenwondermeisje van gezicht zoals de mensen graag hun wondermeisjes zien en dit is geen seksisme maar historisch feit plus maar een beetje poëzie. De laatste twintig jaar, toen de gek geworden industrie liever topmodellen leek te contracteren dan een groeitalent, was mooi een factor van belang. Alleen: per saldo hielp het weinig, want de marktaandelen voor klassieke platen bleven kelderen. Dat was ook logisch. Op een dag houden modellen op met mooi zijn en wat dan? Dan helpt alleen nog maar het perspectief van nobele, door collectief instinct gewettigde verwachtingen.

En dat heeft Jansen anders dan veel weggooikunners wel. Janine Jansen is heel goed en wordt nog beter. Er zijn zo van die zeker heden. Kijk eens naar dat jeug dige gezicht en hoor dat spreken: daar zit tussen de presskitslogans door een strenge doelgerichte ijver die nooit weggaat.

Een mooi verhaal trouwens, haar weg omhoog. Dit was het type scouten waar een klein land trots op is. Universal-manager Peter van der Heijden, Universal is ook Decca, hoorde haar Mendelssohn en alarmeerde Decca Londen. Londen hapte. Gouden greep. Toen dat gebeurd was en het eerste plaatje uit was, hapte iedereen. De kranten en de jongens van de commerciële televisie. In de Volkskrant zagen we haar al lopen met een hond, een sfeerverhaal. En zelfs bij Barend & Van Dorp mocht Jansen half gewoon en half klassiek een uitzending vergiechelen, tussen de mannen die het, macho’s, niet goed wisten — kind of vrouw en hoe het beest in Jan zo camerageniek te temmen dat het charme leek. Nu staat Janine Jansen met haar eerste plaat in de Album Top 100. Zo terecht. Zo mooi en zo getalenteerd, zo alles. Ik denk dat Peter van der Heijden dit jaar een uitbundig kerstpakket uit Londen mag verwachten. Of mooie nieuwe lichtmetalen velgen voor zijn dienstbak, crisis of geen crisis.

Dat nieuwe plaatje dus. Eens kijken wat voor genre mooi dit mooi is. De cover van haar plaatje, angstig smaakvol, spreekt een duidelijke taal tot wie gezichten lezen kan. De jurk is van Mart Visser en de foto werd geklikt door Erwin Olaf. Dat vond Janine Jansen, zei ze in de roes van haar nog verse openbare leven, allemaal best leuk. Het hoorde er natuurlijk ook een beetje bij. Zo sprak ze bij de presentatie van haar plaatje in het Utrechtse en daarna overal. Maar kijk nu nog eens goed. En zie: ze kijkt zoals de zangeres Ilse de Lange op de cover van haar eerste. Het wufte dat de jurk en de geslepen Olaf van haar vragen lukt niet. Er is te veel besef van ongerijmdheid tussen vorm en inhoud in die vrouw. Die is niet jong meer, die is al oud zoals bepaalde kinderen al vroeg beginnen, gierend van de ernst. Op de hei zagen we de afgelopen weken als het weer het toeliet slimme en beschaafde Gooise meisjes van een jaar of vijftien op een picknickdeken huiswerk maken. Die waren ook zo. Ze leken vastgenageld op het snijvlak van beginnend zelfbewustzijn, eerzucht en dat terechte, eeuwig terechte giechelen om alles. Je zit bij B&VD, speelt het Main Theme uit de soundtrack van de kassakraker Schindler’s List en daar zit Jan de columnist met grijnzende alwetendheid naar je te lachen, manmanman. Wat moet je? Het aanvaarden. Met een giechel. Het is business. Maar niet eeuwig.

Nog jarenlang zal haar dit jurkengedoe, dat er natuurlijk wel een beetje bij hoort, in steeds verschrikkelijker vraaggesprekken achtervolgen. Het liegt haar tot een ander. Op een dag heeft ze genoeg gesust en wordt ze kwaad. Ze krabt een krantenaap de ogen uit met haar te zijner tijd gemene doorgewinterd uitgeharde internationaal geworden nagels, vloekt luid en dan begint ze in het openbaar te leven zo ze altijd heeft gespeeld, verwoed en pinnig-lyrisch tot het bot. Je hoort het nu al aan de toon waarop de Strad namens haar spreekt in oorverblindend uitgezongen flutgedoe van Khatsjatoerian, Saint-Saëns, Ravel en John van de muziek van Schindler’s List, John Williams. Het mooi van deze violiste is niet glamoureus, niet poezelig, niet in het minst komt-tijd-komt-raad-pragmatisch. Dat is voor anderen. Het mooi is ouderwets mooi, streng mooi dat minnaars — ook van haar muziek — soms het gevoel geeft van te moeten vechten. Het dwingt ontzag af door een met meesterhand vertolkt ontzag voor wat er zelfs in de vervlaktste noten op het spel staat, alles. Er zit een heel sterk dier in haar dat zich met geen span paarden laat bedwingen. Dit is zo’n tijger die nog toon maakt waar een ander al is opgehouden en de dichtheid van die toon zegt doorgaan, doorgaan. Geen wonder dat de Russen, Gergjev en Ashkenazy, haar vereren. Het is bezwering wat ze horen, eeuwigdurende bezwering van geluid, een soort van werelds Rusland. Wat moet het mooi zijn om dat allemaal zo stijlvol jankend kwijt te mogen raken, strijkende. Saint-Saëns, die is maar bijzaak. Zelfs het lozen van dat diepe is al kunst. Het orkest met Barry Wordsworth, Royal Philharmonic, neem je kinderlijk tevreden graag voor lief. Het is maar dienstbaarheid.

Nu hoor je eigenlijk als jongen van de krant te zeggen: nounou, als dat maar goed gaat. Maar dat gaat goed, dat verzeker ik jullie! In Utrecht spreek ik met de repertoiremanager van Decca Londen. Ik vraag of Jansen straks ook Beethoven mag opnemen en Brahms, het grote werk. Dat mag. En gaan jullie daar straks dan ook een écht orkest onder de leiding van een échte dirigent voor inhuren als het zo ver komt, vraag ik nog verder. Dat belooft Nick, want zo heet hij. Heb je het Brahmsconcert met Hilary Hahn gehoord, zeg ik, dat hebben ze haar laten opnemen met dat orkest van Marriner, je hoort een magisch tragische viool op een verbrande pizzabodem, je zou er ziek van worden. Men weent bij het beluisteren tweezijdig, van ontroering en van woede. Nee, dat heeft hij niet gehoord. Maar hij zegt dat zulks bij Decca niet gebeuren zal. Daar houden wij hem aan. En anders sturen wij een vredesmissie naar de City om het recht te zetten.

Janine Jansen

Werk van Tsjaikovski, Khatsjatoerian, Ravel, Vaughn Williams, Sjostakowitsj en anderen.

Royal Philharmonic o.l.v. Barry Wordsworth. Decca 475 011-2