Er zijn veel goede pianisten, weinig relevante pianisten. Goed zijn Jean-Yves Thibaudet, Murray Perahia of Maria Joao Pires: cultuur, techniek, dat soms vermoeiend onmiskenbaar muzikale. Relevant zijn de structuralisten: Glenn Gould, Rudolf Serkin, Svjatoslav Richter of Anatol Ugorski.

Goede pianisten zijn vervangbaar; relevante pianisten hebben een functie. Richter en Serkin bewaakten als spelers het historische belang van Beethoven. Ze schreven geschiedenis, Beet hovens geschiedenis; ze schreven hem verder. Nergens wordt het procesmatige van de sonatevorm, dat intellectuele reflectieve stromen, zo verbeeldingsrijk geëtst als Richter doet in Beet hovens sonate Op. 22, eerste deel. Daar hoor je, in de doorwerking met name, Beethoven bewust een vorm in wording vinden.

Als ze elkaar bij leven treffen, is de relevante pianist een kapitale creatieve stimulans voor componisten. Hij laat hem horen wat hij heeft gemaakt en wat hij in zijn roes van meesterschap niet steeds bevatte; hij verruimt zijn horizon. Hij is een hulpcomponist, een uitdager, een testpiloot. Dat heb je niet bij Pires of Perahia. Die spelen vaardig na wat God geschreven heeft, verliefd en prachtig. Maar uit is uit. Er is geen perspectief van productieve controverse voor of na het slotakkoord.

De Fransman Pierre-Laurent Aimard (Lyon, 1957) is een relevante pianist. En niet alleen omdat zijn muzikale levensloop vrij ongewoon is, al is ook dat in dit geval een indicatie van zijn soortelijk gewicht. Gewone klassepianisten halen als wonderkind de krant of winnen een concours, worden wereld beroemd (Zimerman), gek (Volondat) of allebei (Horowitz) en worden opgevreten door het heilloze corvee van toeren en van plaatjes maken. De relevante pianist bespeelt, concourswinnaar of niet, zijn eigen leven.

Aimard studeerde in Parijs bij Yvonne Loriod, mevrouw Messiaen, en won in 1973 het Mes siaen Concours, vernoemd naar de componist met wie hij een intensieve werkrelatie ontwikkelde. Op zijn negentiende, een leeftijd waarop de Kissins wild autistisch Liszt studeren voor hun zoveelste cd, werd Pierre-Laurent de toetsenman van het later wereldvermaarde Parijse ensemble InterContemporain dat componist en dirigent Pierre Boulez in 1977 oprichtte.

Hij zou er achttien jaar blijven, en er dingen doen die minder relevante pianisten meestal laten: zijn horizon verruimen met muziek van deze tijd en het bijpassende gereedschap. Behalve piano bespeelde hij onder Boulez en anderen het klavecimbel, de celesta, de synthesizer en het orgel.

Intussen verruimde hij als pianist zijn horizon bij Maria Curzio in Londen en bij Dmitri Basjkirov in Moskou. De verleiding van een sololoopbaan wist hij te weerstaan. Liever werkte hij samen met componisten als Boulez, George Benjamin, Györgi Kurtág, Györgi Ligeti en Karlheinz Stockhausen. Zijn prestige in de wereld van de eigentijdse kunst is groot. Voor de beruchte Ligeti, die twee van zijn etudes aan hem opdroeg, is Aimard een heilige.

En nu speelt deze avant- gardepaus met de onfrivole dichterlijke ernst van Gieseking de pianoconcerten van Beethoven onder leiding van Nikolaus Harnoncourt. Dat lijkt even ongerijmd als Wibi Soerjadi die Stockhausen opneemt. Maar het spel is niet voor niets volstrekt natuurlijk, onnadrukkelijk briljant als alle geestverwantschap op dit peil; historisch klopt het. Boulez leidt qua factuur en klank vanzelf naar Beethoven en Debussy, Messiaen naar de essentie van het bonkende, onhebbelijke instrument dat we piano noemen.

Muzikaal klopt het dus automatisch ook. De orde van vandaag plaatst muzikanten voor exact dezelfde problemen als de orde van twee eeuwen her. Structuur is een fictie. Er ís geen natuurlijke orde. Je suggereert hem. In het spel dat zich laat spelen in de kunst en in het echte leven, waar het «gezin» heet of «de samenleving», en waar het net zo gaat als in de kunst: inzet is de competitie tussen man en macht, vader en zoon, het instrument en zijn bespeler.

Bij Messiaen klinkt het klavier als overwonnen tegenstander. Messiaen spreekt breed en zalvend en geduldig, soms hardhandig, om het beest onder de duim te houden. Steeds loert nieuwe opstand, ook als de lyriek van vroom geprevelde akkoorden dat verdoezelt. Die waardigheid, dat pastoraal autoritaire, moet de speler kunnen nadoen.

Voor die dressuur van het onwillige is er geen betere dan Pierre-Laurent Aimard. Aimard smeekt God, die in de metafysica van Messiaen de vleugel is, hem bij te staan. Het delicate van zijn opdracht wekt in de pianocyclus Vingt Regards, al snel twee uur vermaak, een langzaam uitdijende spanning op, de vuile spanning van een puist die niet wil ploffen. De god piano bokt, maar steigert niet. Dat is de uitkomst van het spel: een onbesliste onrust.

Zo op de rand van barsten ordent Ligeti in zijn Etudes op papier al. Dit is de bedwelmend stenografische muziek die jonge pianisten in een koortsdroom voor de geest zou kunnen zweven. Een strakgespannen, hectische muziek die noch tonaal noch atonaal is, demonisch mechaniekje met de kleur van klank, van toonhoogten, akkoorden.

Zoiets kwam vaker voor. De sonate van Berg heeft die neurotische souplesse al een beetje; die speel je, als je de cadans te pakken hebt, geheel op het kompas van een schokschouderend retorische beweging; niet van een tijdelijke toonsoort, hoofd- of nevenstem. Archetypisch stromende muziek die je gaat dromen als je je hele leven Beethoven en Brahms gespeeld hebt.

Dat perpetuum mobile is hier het barensritme van muziek die steeds opnieuw geboren wordt. Zo vrij, zo als een levenswet; de grilligheid ervan heeft niets willekeurigs, niets gezochts. Je weet niet wat het is, maar je herkent het instinctief als goed en duidelijk. De knallende contrasten heb je met je gevoel en je verstand meteen te pakken; ze komen uit het hart. Ligeti is een unieke parasiet, een die de buit uit eigen zak weer terugbetaalt. Hij kan een genre leegzuigen en vullen met zijn vlees, dat onder druk van puls en tempo dan manisch geest wordt en begint te razen, cybernetisch organisme. Etude nummer vier uit boek 1, Fanfares, is jazz zonder jazz. Alleen de swing, een hard getekende, is over.

Aimard speelt op de nooit genoeg te prijzen Ligeti-editie van de firma Sony ook oud spul, Musica Ricercata voor piano, muziek van niet lang na de Bartóktijd. Het klinkt als een startpunt, nest dat nog vandaag verlaten wordt. De uitgehongerde jonge noten vliegen uit op jacht naar nieuwe prooien. Ze zijn in staat van overgang; lokaal van oorsprong maar al half verwereldlijkt. Hongaars kosmopolitisch archetypisch. Het ritme van Aimard vertelt dat onvoorstelbaar goed. Het geeft precies hetzelfde gevoel dat Beethoven je geeft. Een opwinding uit louter timing: ah, precies op tijd.

Zondag speelt Pierre-Laurent Aimard een schitterend programma in het Amsterdamse Concertgebouw. Met werk van de grootste componist aller tijden (Bach), de twee belangrijkste etudeschrijvers van de twintigste eeuw (Debussy en Ligeti), en een van de briljantste Britse componisten van deze tijd (Benjamin). Dit is de Horowitz van deze dagen, een die de krant leest en de tijd de maat neemt. Wie niet gaat, verspeelt zijn stemrecht!

Serie Meesterpianisten: Pierre- Laurent Aimard

Programma: Bach, drie canons (uit Die Kunst der Fuge, bwv 1080); Benjamin, Shadowlines (Nederlandse première); Ligeti, Vier etudes; Debussy, Etudes

Zondag 8 februari, Concertgebouw Amsterdam, 20.15 uur