Nieuwjaarsconcert. De Wiener Philharmoniker met Harnoncourt in de Musikverein. Hoe vertrouwd dat luisterrijk ontluisterende ceremonieel van kroonluchters en bloemstukken en orgelpijpen, met al die opsmuk ver verheven boven het gedaste en gestrikte ambassadevolk ter plaatse, dat zelf weer ver verheven is boven de klasse van de niet-genodigden. Zo kweekt men rang en stand en met het wrede van die orde de begeerte van de have-nots naar een plaats onder de zon, met krek die pracht en praal. Eén miljard kijkers. Wij zijn er twee van en we klagen niet. Tv is mooi genoeg. Wij willen zien. En wat wij zien: cultuurverschillen. De koppen van die Weense muzikanten! Opperste Sovjet. Zware brillen, dikke nekken, in de ogen vaag herkenbaar de geslepen luiheid van bij ons Hans Hillen. Het patroon van associaties vormt een woord. Dat woord is liegen. Kan muziek dat? Mensen wel. Muziek dus ook. En is dat liegen als bij mensen te bewijzen?

Hoe mensen liegen, dat kan prachtig zijn. In Amsterdam bevraagt een knaap van 23 lang geleden Harnoncourt. Het thema Mozart, opera. Leerzaam drama. Plaats van ontmoeting: het Muziektheater, onder de waterlijn. Een kelder met een stretcher en een duister dat zich met geen vlammenwerper laat verdrijven. De dirigent onwillig naar de fotograaf, versleten organisme al, het ongeschoren muzikantenhoofd vertrokken van de pijn, een hernia. Ergens achterin, als lieve muurbloem, mevrouw de dirigent om als de vrouwen van haar slag met bestudeerde zachtheid te voorkomen dat de intermenselijke warboel in de catacomben explodeert. Na tien minuten valt de bandrecorder uit. Handen trillen. De kindervragen met hun domme vlijt zo zinloos tussen wal en schip. De tafel als een grenslijn tussen werelden. Hier 23, daar die radeloze rugpatiënt met zijn geplette zintuigen voor kinderlijke angsten en hun Waterloo, zelf vader zeker, veel te aardig of gepijnigd om die jongen en zijn eigen tegenstribbelende lijf met het alleenrecht van de eerstgeborene genadig uit hun lijden te verlossen. O bloody shame. En toch na afloop muurbloem met een vredesboodschap, ogen zacht en met de kleine hand verlossend op de schouder van die knaap; Das haben Sie gut gemacht. De jongen spreekt niet tegen. Hij wil het ook niet echt. Hij is nog te kleinzerig. Zo begint het. Liegen!

Nu hoe cultuur liegt, onder het motto van folklore. Wenen, nieuwjaarsdag. Die goede Harnoncourt. Van Bach en Telemann naar Johann Strauss, de jonge en de oude. Van underground naar upper class, heel Weens. Zij heeft hem oud gemaakt, zijn wendbaarheid. Zijn strik is Sesamstraat en het met biezen afgezette jasje is geen ruk naar rechts maar eerbetoon aan het decorum van het walsenceremonieel, authentiek zoals de maestro vroeger Bachcantates in de geest des tijds verspijkerd terugsloeg naar de hupse steilheid van hun eigen eeuw. De dirigent heeft wel iets weg van onze liberale Korthals op zijn oude dag, een mooi corrupte nonchalance in de bolle ogen, corruptie die zich van zichzelf nog net bewust is, en die je graag vergeeft omdat er iets van een charmante onbeholpenheid in meegist — met een tikje Tirol. Joop van Zijl, de commentator, heeft na de Bauern-Polka heus de bitterzoete ironie van het gebeuren in de smiezen, maar hij liegt het weg met de onheuse commentatortaal van smoezelige senioren: «Zo, dat is andere koek dan de Matthäus-Passie». Het is wel mooie travestie: kijk Nikolaus eens lachen, met iets zachtzuurs van de onwennigheid. Harnoncourt is Rembrandt die eenmalig, want cultuur, uit vrije wil Rien Poortvliet speelt. Hij ziet dat het gezien wordt maar houdt moed. Het is een Weense travestie, een zaak van etiquette.

Hoe de cultuurmens zelf leert liegen? Door de waarheid te negeren, dansend. Om dat uit te leggen moet je eerst een omweg maken naar de 27-jarige altiste Ursula Plaichinger, die als orkestlid zo nadrukkelijk in beeld is dat we onraad ruiken. Vrouwen kwamen er een jaar of vijf geleden bij de Wiener nog niet in, tenminste niet voor vast. Er heeft zich hier een revolutie voorgedaan. In zijn reportertijd, geen eeuwigheid geleden, belt diezelfde knaap als boven Anna Lelkes, de harpiste die al 25 jaar in het orkest de harp van dienst bespeelde maar die nooit een vast contract kreeg aangeboden. Wij mannenclub, Privé-vereniging en geen subsidie dus de staat kan hoog en laag springen, zaken blijven onze zaken. Lelkes huilt; wil nooit meer met de pers praten en praat dus toch, emotie is emotie. Hoe die hufters van de Wiener haar te grazen hebben. In een Oostenrijkse krant heeft ze luidruchtig over ze geklaagd; straks moet ze om haar eigen club te paaien de reporter die haar, zegt ze hartverscheurend bang, natuurlijk niet correct heeft opgetekend, in de judasrol van de vermoorde onschuld voor de rechter dagen. De krantenman huilt mee; wat heeft die vrouw een mooie stem, zo vol gevoel, die moet de waarheid spreken. Hij denkt, zoals een krant, in twee dimensies. Het is leed en het is nieuws. Het is oneigenlijk verdriet, waar en gelogen tegelijkertijd. Dat brengt ons terug naar dat als danseres vermomde Wenen van de polka en de wals. Naar heel die ranzigheid van een met lustbevrediging besmeurd genoegen, lach of traan. Het liegen van dit sentiment, dat zie je op tv nu allemaal weer terug. Hoor dat applaus in de Musikverein, met Samaranch en Klestil in de zaal. Het liegt. Het veinst genot, cultuurgenot. Heel die geschiedenis met Lelkes — weggelogen. Waar zit hem het verraderlijke van de wals?

Het is heel simpel. De wereld van de wals is mooi. De echte wereld is niet mooi. Dus een van tweeën liegt. De wals.

Hoe liegt de wals? Met dubbelzinnigheden. De wals, dat is de boel bedonderen met muzikale middelen. De wals is als het vlees noch vis van een klassieke tussentoestand, steeds dreigend te verkeren in zijn tegendeel. Denk aan een omgehakte boom in nog de eerste aarzelende fase van zijn val. Het vallen is begonnen maar de zwaartekracht heeft nog geen vat; zelfs is nog denkbaar dat de stronk in wankel evenwicht blijft rusten op de sokkel waar de bijl hem net met grof geweld van heeft gescheiden. Het ambigue van de wals berust, met inachtneming van de verschillen uiteraard, op ongeveer eenzelfde strategie van nog-niet en niet-meer, dat valse zweven. Een langzaam dat de belofte van versnelling al bezwerend in zich draagt maar steeds stagneert als de verwachting wil dat de belofte uitkomt. Een snel vertraagd met de bezopen zwaarte van een log orkest onder een grote dirigent, met het potsierlijke van dat reële en symbolische gewicht beladen. Men noemt dat komisch. Allemaal misleiding. Het is de vrijheid van de dans gegijzeld in een begenadigde conventie. De muziek klinkt naar gevangenschap zoals een oliebol naar kater smaakt en naar het uitzichtloze van de eerste januaridagen. Maar mensen willen die gevangenschap. Het is met kunst als met de zeden vroeger. Naar hun bestaansrecht vroeg je niet; ze waren er al eeuwig, dus voor eeuwig. Zo is het ook de wals vergaan; gevangen en geheiligd in een eeuwigdurende traditie. Het geeft wel rust. Dat celebreert, vandaag, het ambassadevolk te Wenen samen met de oude, als Tirol vermomde Harnoncourt in de Musikverein. Het liegt zo mooi, die onbespreekbaar mooie schoonheid. Hoor An der schönen blauen Donau, naar de traditie wil de vaste tweede toegift, weet Van Zijl. De perfecte leugen. Je gelooft hem, terwijl je weet dat je bedrogen wordt. Kan de muziek dat helpen? Ja, die heeft de malversatie uitgelokt met vleierij en weemoed die zichzelf met hulp van velen heeft vervalst tot politieke geste van onschendbaarheid. Das haben Sie gut gemacht, lieve luisteraar! U bent op nieuwjaarsdag in de Musik verein. Als je dit lang genoeg hoort, wordt je moraal net zo; dat zorgeloze brengt de mens vanzelf op het idee dat hij, ten goede of ten kwade, zelf het recht heeft om te kiezen naar hem goeddunkt. Morgen verder.

Nu op cd. Bij Deutsche Grammophon. Een mooie en afschuwelijke herinnering aan de ergste dag van het jaar, die begint als een einde. Eén troost: zo goed gespeeld hoor je het zelden.

Wiener Philharmoniker

o.l.v. Nikolaus Harnoncourt

Neujahrskonzert 2003