In het Stedelijk. Op zondag. Wat een droefenis. Hoe schrijnend plotseling de zichtbaarheid van nonbeheer wanneer je net dat keurig opgekalefaterde Van Gogh, het buurmuseum, hebt verlaten om De oogst te zien, dat Vincent schilderde als beeld van ernstig licht met als projectiescherm dat wijde, weidse, helle land. In het museum voor moderne kunst, dat wegens drukkend internationaal belang veel geld wil voor verbouwing, vinden wij overal gesloten deuren. De Mondriaans uit protserige artistieke overweging hip vermengd met eigentijdsen, fuchsiaanse inval zeker kruisbestuiving. Het ergst dat vieze vleugeltje aan de Van Baerlestraat, met al die ramen. Er is een soort tentoonstelling, bedacht door mannen of door vrouwen van het type dat het zondags op tv bij de vrijzinnig protestanten graag in Tilroetaal komt uitleggen, naar de tijdgeest blij maar toch diepzinnig, met politiek correcte begeleiding van een multiculturele grandcafémuziek. De wanden opgetuigd met knip- en plak- en videoverdriet vol voorgekookt betekenissenwerk, in hun gelaagdheid door de kranten vast al helemaal begrepen nu de angst voor nieuw niet meer van deze tijd is. Perspectiefloze verbeelding is het, met de doodgewone ongewoonheid van cultuur die bij de les wil blijven, niks meer van te leren in de toekomst, afgeschreven hedendaagsheid. Kunst is triest. Alleen wie honderd jaar gevangen heeft gezeten slikt het. O mensenlief, wat moeten we veel strenger worden, geestiger, diepzinniger, bekwamer en dramatischer.
Of simpeler, eenvoudiger, vervoerender.
Weg hier! Straks rekent een geheime kunstpolitie ons nog in. Tot over vijftig jaar!
Onthouding is belangrijk in de kunst. Vincents Oogst, zo lang geleden al, lijkt bij het weerzien mooier dan hij ooit geweest is. Met muziek kan je dat ook zo prachtig overkomen en vooral met operas. Het goede van de grote repertoire-operas is dat je ze in het land maar zelden krijgt te zien en je ze thuis wegens gebrek aan tijd zo zelden uitzit. Je leert ze dus nooit zo kennen als een symfonie van Mozart of een lied van Schubert. Dat leert je groot muziektheater te vergeten. Ook als zon stuk heel goed is, raakt het weg. Alleen de herinnering aan iets verpletterends blijft hangen. Maar wat het ook weer was? Het mooiste van vergeten is het onvermogen te onthouden wát, niet ongeveer maar heel precies, de schok veroorzaakte. In Oogst het licht: een schok zo sterk en zo onwerkelijk dat het geheugen hem niet vast kon houden. Dat is heel goed. Dan wordt hij groter, als hij terugkomt.
Het vergeten wordt bevorderd door de relativiteit van wat wij grootheid noemen. Hoe groots zou Wagners Fliegende Holländer niet zijn als er niets anders was geweest als Wagner, dertig jaar, na voltooiing van zijn eerste meesterstuk bezweken was aan tyfus, tering of een overdosis. Maar je kreeg Tannhäuser, Lohengrin, de Ring des Nibelungen, Tristan, Parsifal. Allemaal nog groter. Allemaal vergelijkingsmateriaal dat het geloof in meesterschap als absoluut begrip deed wankelen. Vergeet het, om al dat andere vergeten te verdrijven. Alleen dan is er een weg terug naar de oerindruk die ook de Holländer tot meesterwerk bestempelde, voordat de grotere meesterwerken hem verdrongen.
De nieuwe opname met Daniel Barenboim, die inmiddels ongeveer de hele Wagner wel zal hebben vastgelegd, reikt met vrucht de hand. Die ouverture! Zo klonk d-klein toen toonsoorten nog hun karakter hadden, zo zwaar en toch gestadig in beweging, in toestand van dramatische vertraging en versnelling golvend als een oude zee een schilderachtige, uit olieverf, met maanvretende schuimkoppen dooraderd. Geen half werk, dit. Waar zijn wij in de wereld van het drama? Aan de Noorse kust. Het stormt. Kwaad weer. Daar gaat een componist niet doen of hij het beter weet dan de natuur. Zee is eng en storm is eng en de muziek die al die engheid tautologisch strikt weergalmen wil, mag het niet minder zijn. Hoor de trombones en de tubas en de hoorns en de trompetten huiveren met holle horrortaal uit kwinten en uit kwarten: zo plat-dramatisch durft nu alleen John Williams het nog te flikken. Naïef? Allesbehalve. Niet onbeholpen; onbeschaamd. Theater moest iets schaamtelozer zijn. Zo schaamteloos als Verdi was, Puccini, Berg. De grote schaamtelozen.
Toch is dit in zijn onherbergzame directheid wel een kinderwereld, bij Wagner ongetwijfeld voortgekomen uit het jongensachtige verlangen net zo groots te leven als hij kwasten kon. Hier viel het een nog aardig samen met het ander. Het golven van zijn ouverture heeft hij aan den lijve mogen ondervinden. In 1839 vluchtte hij als illegaal per schip uit Riga; aanvraag van een paspoort zou al zijn vele schuldeisers hebben gealarmeerd. De gevaarlijke en tumultueuze zeereis met vrouw Minna en hond Robber, en aan natuurgeweld zon beetje alles wat een ouverture op dit thema zo dramatisch maakt, moet van een onbeschrijflijke spanning zijn geweest. Het heeft de Spielberg in hem doen ontwaken, met dit verschil dat Spielberg, kind van zijn tijd, zijn avontuur alleen nog met een ferme knipoog aan de massas durft te slijten. Bij Wagner blijft het in zijn humorloze rechtlijnigheid middeleeuws. Met vette uitroeptekens noemen Wagners archetypen man en paard. Bij hem mag Holländer nog zelf uitleggen hoe zwart het lot hem heeft getroffen: «Voll Überdruss wirft mich das Meer ans Land… Ha! Stolzer Ozean! In kurzer Frist sollst du mich wieder tragen! Dein Trotz ist beugsam, doch ewig meine Qual!» Om een reclameleus van Volkswagen aan te halen: Da weiss man, was man hat.
In een boek lijkt het een doodzonde om personages te vereenvoudigen tot typen en karakters, individuen te vernauwen tot gesloten verzameling van onveranderlijke eigenschappen. In een boek zijn mensen functies van omstandigheden die, bij gebrek aan andere methoden van expressie, zo zorgvuldig mogelijk dienen te worden opgetekend geen ontsnappen mogelijk.
Opera is als medium vergeeflijker. De suggestiviteit van de muziek speelt als het goed is zelfs de onverteerbaarste lacunes weg, waardoor je tijdelijk bereid bent de verschrikkelijkste onzin te geloven en ook in scènes als die waarin de zeeman Daland Holländer ontmoet, het lachen je vergaat van muzisch toegespitste concentratie. Holländer, het zwerven moe, smeekt Daland om logies en graag iets huwbaars voor erbij. Hij stelt de gever van dat felbegeerde een enorme schat in het vooruitzicht. Hun onderhandelen is prachtig. H. doet het voorstel. «D: Was muss ich hören? H: Hast du eine Tochter? D: Fürwahr, ein treues Kind! H: Sie sei mein Weib.» Volgt na gedane zaken het duet van de gezworenen, met Daland volgens Wagner «freudig betroffen»: zijn dochter Senta eindelijk onder de pannen. Nu horen we ons boos te maken. In emancipatoire zin is er in de vijftig jaar die Mozarts uiterst vrouwvijandige Die Zauberflöte van de jonge Wagner scheiden niets gebeurd, een schande. Wat doen de meisjes (treffend aangeduid als «Mädchen») in de tweede acte? Zij weven! Aan het spinnewiel! En zingen huppelend van binnenpret een vrolijk meisjeslied. «Summ und brumm, du gutes Rädchen, munter, munter dreh dich um.» Wat zei Sarastro in Die Zauberflöte? «Das Weib tut wenig/ plaudert viel.» Zo dacht men toen, en niets heeft de geschiedenis de mens geleerd! Maar verder toch: gezegend was de tijd waarin een avond van trompetteren en tremoleren nog volstond om onze bange wereld op zijn kop te zetten.
Leer ons weer sprookjes te geloven, Vader. Net als vroeger.
Der fliegende Holländer
Daniel Barenboim, Staatskapelle Berlin, Chor der Staatsoper Berlin, Jane Eaglen (Senta), Falk Struckmann (Holländer), Peter Seiffert (Erik), Robert Holl (Daland).
Teldec Classics 8573 88063 2