Medium meadeohio

Alles wat Donald Ray Pollocks tweede roman The Heavenly Table níet heeft, heeft Lee Clay Johnsons debuut Nitro Mountain wel. Het grote verschil tussen beide romans zit ’m niet in de thematiek, maar in de manier van vertellen. Die is, zoals altijd, doorslaggevend voor de literaire kwaliteit. The Heavenly Table lijkt te beginnen als een satire op de ouderwetse, traag op gang komende historische vertelling over voortvluchtige desperado’s waarin een alwetende verteller voortdurend de handeling stopzet om informatie en uitleg te verschaffen. Die uitleg is vaak overbodig, de informatie blijkt een reeks biografische samenvattingen van personages die ook weer hun beweegredenen willen uitleggen. De lezer wordt zo voor de voeten gelopen en hoeft niet meer na te denken, het verhaal krijgt een voorspelbaar karakter.

Nitro Mountain is uit heel ander literair hout gesneden. Aanvankelijk ontwikkelt het verhaal zich als een ik-roman in de onvoltooid verleden tijd, maar het tweede deel vertelt Johnson in de onvoltooid tegenwoordige tijd en vanuit een wisselend perspectief. In het slotdeel keren we terug naar een ik-figuur, een leugenachtige jonge vrouw die alles in het honderd heeft laten lopen en onverwacht de kans krijgt opnieuw te beginnen. De lezer wordt op cruciale momenten op het verkeerde been gezet, ook dankzij Johnsons uitgebalanceerde stijl, zorgvuldige woordkeus en effectieve toon.

Pollock laat na het slot van zijn boek koket vermelden dat hij dertig jaar lang als arbeider in een papierfabriek in Ohio heeft gewerkt én een academische graad heeft. Die feiten moeten iets suggereren, maar wat precies? Wat ik wel weet is dat zijn roman geen satire is maar een zeer onhandig en omstandig verteld verhaal waarin plot, alwetende verteller en eindeloze explicatie zoveel ruimte in beslag nemen dat de personages in de knel komen te zitten. De geloofwaardigheid van de vertelling gaat eraan. Wat is er gaande? In 1917, het derde oorlogsjaar in Europa, zijn drie broers uit het Diepe Zuiden – Cane, Cob en Chimney Jewett – drie straatarme katoenplukkers. Na de dood van hun vader besluiten ze hun nederigheid af te werpen. Ze vermoorden hun landeigenaar, stelen paarden, beroven banken en worden gezocht: de prijs op hun hoofd stijgt tot 5500 dollar.

Wie nu moet denken aan Billy the Kid, Butch Cassidy The Sundance Kid of desnoods aan de Dalton Brothers van Lucky Luke zit goed. Het stripachtige desperadoverhaal wisselt Pollock af met dat van de onfortuinlijke boer Ellsworth Fiddler bij het stadje Meade in Ohio. Hij verliest niet alleen zijn spaargeld maar ook zijn alcoholistische zoon van zestien, die van huis wegloopt. Waar is hij naartoe gegaan? De nogal onnozele vader gaat naar het legerkamp in de buurt. Het is immers 1917 en Amerika is bij de Eerste Wereldoorlog betrokken geraakt. Daar blijkt zoon niet te zijn. Natuurlijk groeien het Zuidelijke en het Noordelijke verhaal naar elkaar toe: de drie ‘cowboys’ vluchten naar Ohio, verschuilen zich een paar dagen bij boer Fiddler. De verteller is werkelijk van alles op de hoogte en geeft dat voor de zekerheid maar weer eens aan de lezer door, die het al lang weet: ‘Wat de Fiddlers niet wisten, was dat de Jewetts het laatste halfuur vanaf de overkant van de weg de boerderij in de gaten hadden gehouden.’ Daarna blijven ze een paar dagen hangen in Meade, op weg naar Canada. Dat ‘hangen’, weet de lezer, doet hun de das om, dat wil zeggen twee van de drie. De onnozelste van de drie, Cob, eindigt mét een flinke som gestolen bankgeld bij de onnozele boer. Alle eenvoudigen van geest hebben aan het einde van de roman een vorstelijk gevulde portemonnee en zitten nog vóór hun dood aan een goed voorziene dis. De anderen – de Zuidelijke landeigenaar, een miljonairszoon, een cafébaas/seriemoordenaar, een homoseksuele luitenant, een pooier, een zwarte zwerver et cetera – leggen min of meer het loodje en moeten maar afwachten of zij straks aan de hemelse tafel mogen plaatsnemen.

De lezer kan zich afvragen waarom de drie voortvluchtige broers niet eerder gepakt worden. Het is vreemd dat er mondjesmaat en niet massaal jacht op hen wordt gemaakt. In het stadje Meade bivakkeren Cane, Cob en Chimney niet alleen een paar dagen in een duur hotel, ze spreken natuurlijk ook met een opvallend Zuidelijk accent en geven geld uit als water, onder meer aan een T-Ford. En ondanks dat én de plakkaten die overal hangen, gebeurt er dagenlang niets. Hetzelfde gaat op voor de perverse baas van het slecht lopende café De Blinde Uil: jarenlang molesteerde hij klanten in de steeg bij zijn café voordat hij overging tot het doodmartelen van zijn slachtoffers, zeven in getal, die hij dumpte in een kreek in de buurt. Niemand die onraad rook, op de plaatselijke rioleringswacht na.

Wie nu moet denken aan Billy the Kid of desnoods aan de Dalton Brothers zit goed

En dan is er nog Cane, de leider van de drie desperado’s, die eenvoudige boeken leest in een analfabetische omgeving. Zijn lijfboek is het simpele cowboyavontuur The Life and Times of Bloody Bill Bucket, maar in Meade kan de eenvoudige lezer Cane – die het woord ‘essay’ niet kent – zomaar opeens in zijn dure hotelkamer Shakespeare’s Richard III lezen, het toneelstuk dat eindigt met ‘A horse, a horse, my kingdom for a horse’, een uitroep die verwijst naar Cane’s einde, waarop de schrijver via Cane’s ongeloofwaardige lectuur vooruitloopt. En dan te bedenken dat hij Shakespeare leest terwijl hij voortvluchtig is.

De wereldoorlog fungeert als decor en aantrekkelijk avontuur. Natuurlijk onthult de verteller alle overbekende verhalen over de loopgraven die de lezer ook kent. En uiteraard legt het verhaal een verband tussen die strijd in Europa en de loopgravenoorlog in het stadje in Ohio, die alles te maken heeft met seksueel verlangen, sadomasochisme en moorddadige perversiteit. Wat Pollock wil vertellen laat hij zijn verteller tientallen keren zeggen: het nieuwe, dubieuze wonderwoord heet vooruitgang. Na het negentiende-eeuwse paard komt de twintigste-eeuwse auto, die op het beslissende moment niet wil starten. Is de opkomende moderne tijd van auto’s, telefoons en vliegtuigen niet eerder een eindtijd, zoals veel predikers toen verkondigden? Verder komt The Heavenly Table niet. Het boek blijft een literair achterhoedegevecht.

Nee, dan de eerste roman van Nashville-bluegrassmuzikant en korteverhalenschrijver Lee Clay Johnson. Nitro Mountain is de helft korter dan The Heavenly Table maar heeft veel meer zeggingskracht. Het is toeval dat de plaatsnaam Nitro, West Virginia ook in Pollocks roman valt. Johnson weet van die mijnstreek in het Appalachengebergte een symbolische plek vol verlangen én menselijke destructiedrift te maken. De muziek is meer dan een motief, het is de motor van zijn verhaal.

De 25-jarige Leon Carol heeft een zwart deeltijdbaantje bij de daklozenopvang in het souterrain van een kerk in Bordon, aan de voet van Nitro Mountain. Boven op de berg brandt een rood licht en staat het vervallen hotel met de dubbelzinnige naam Look Out. Maar het uitzicht van Leon is beperkt, en hij kijkt niet uit want hij is hopeloos verliefd op Jennifer, lastig want leugenachtig: ‘Ik was gek op haar omdat ze niet gek op mij was.’ Hun moeizame relatie komt neer op wat Johnson omschrijft als ‘vreemde wreedheden’, dat wil zeggen het eeuwige proces van aantrekken en afstoten.

Op de eerste bladzijde van Nitro Mountain zitten we in een afstootperiode. Leon wordt wanhopig als hij Jennifer met een andere man ziet, achtervolgt hen met zijn dronken kop in de truck die hij van zijn grootvader heeft geërfd, maakt brokken, breekt een arm en moet voorkomen. Zijn ouders hebben het te druk met zichzelf, zijn zus is van de bijbelclub. Zijn grote troost is de muziek. Bandleider Jones Young van Jones The Young Divorcés haalt hem binnen als basgitarist. Maar spelen met een gebroken arm breekt hem op. En justitie zit hem op de hielen.

Het verwachtingspatroon van de lezer is inmiddels effectief ontregeld. En dat zal nog een paar keer gebeuren

Het toevallig tegenkomen van recidivist, drugsdealer en videovoyeur Arnett Atkins, die Jennifer heeft geconfisqueerd, versnelt Leons neergang, hoewel hij werk vindt als amateurtimmerman in hotel Look Out op Nitro Mountain, waarvan Arnett dankzij zijn vader eigenaar is geworden. Jennifer speelt een dubbelspel waarin Leon verstrikt raakt. Ze wil haar nieuwe vriend dood hebben. Aan het einde van deel 1 – een ik-vertelling in de onvoltooid tegenwoordige tijd vanuit Leon – lijkt zijn poging tot moord op Arnett te zijn geslaagd. De jongen met een veel te groot verlangen doet braaf wat ‘zijn’ meisje, kennelijk gemolesteerd door Arnett, hem opdraagt.

Maar deel 2 gaat op een heel andere manier verder: vanuit een wisselend vertelperspectief in de verleden tijd. Waarom? Dat wordt langzaam maar zeker duidelijk. Het verwachtingspatroon van de lezer is inmiddels effectief ontregeld. En dat zal nog een paar keer gebeuren. We volgen nu de personages die we via Leon al min of meer kennen: Leons moeder, Jones Young, Jennifer en… Arnett. Ook zijn er twee nieuwe deelnemers, namelijk twee ex-politiemensen. De ene, Turner, blijkt meer een geweldsdienaar dan een gerechtsdienaar; de andere, Larry, runt bar Misty’s, heeft een indrukwekkende muziekcollectie, laat muzikanten optreden en zal later in het verhaal muzikant/tekstschrijver Jones Young ‘lanceren’. ‘Nu de mijnen platliggen, is muziek ons enige exportmiddel.’ Als de jacht op recidivist en levensvernieler Arnett geopend is, lijkt ook deze dader een slachtoffer van Jennifer te worden. Ze zijn tot elkaar veroordeeld. ‘Hij had haar dood moeten schieten. Haar gewoon zo achter moeten laten en iedereen de moeite besparen. Ze heeft geprobeerd hem te vermoorden. Maar hij houdt van haar en dat had hij haar nooit aan kunnen doen, haar niet, hij kan al amper geloven wat hij wel gedaan heeft. Ze heeft zelfs zijn borg betaald toen ze hem hadden opgepakt voor dat voyeursgezeik.’

En dan, na de onvoorspelbare en bloedstollende achtervolging van Arnett, nog steeds verteld vanuit wisselend perspectief, komt er weer een technische wending. Deel 3 heeft andermaal een ik-verteller en begint zo: ‘Ik stond achter de kassa bij Ball Breakers, geld verdienen voor vreemden.’ Wie is dat? Het duurt anderhalve bladzijde voordat de lezer het echt weet. Inderdaad: het verhaal met Arnett en Jennifer in de hoofdrol is nog niet uit. Hij zit in de gevangenis, zij lag in het ziekenhuis. Maar er komt weer contact. Ze schrijven elkaar brieven, op initiatief van Arnett. ‘Opnieuw te beginnen’ – dat is het verlangen van Jennifer, die nog immer tegenstrijdige gevoelens heeft voor haar gewelddadige minnaar die ze dood wilde hebben.

Het einde van Nitro Mountain is inderdaad een nieuw begin, maar niet op de manier die Jennifer voor ogen stond. En de lezer wordt voor de zoveelste keer verrast. Ik wil er alleen over zeggen dat met Arnett in de buurt de destructie heerst maar de creatie dicht in de buurt is. En dat Jennifer er wellicht om gevraagd heeft zonder het te beseffen. Zeker is dat Lee Clay Johnson een uitstekende schrijver is met gevoel voor de muzikaliteit, voor het afwisselende ritme en voor de beeldenkracht die taal kan oproepen. Zelfs de meest gewelddadige scènes – zeer filmisch beschreven – weet hij subtiel en vooral poëtisch in te kleden. De lectuur van Nitro Mountain is een echt taalavontuur. Dat zijn Nederlandse uitgever hem vergelijkt met David Vann en Cormac McCarthy is een commerciële aanbeveling. Lee Clay Johnson is alleen te vergelijken met Lee Clay Johnson.


Beeld: 2013. Meade, Ohio. Decor van The Heavenly Table (www.mapio.net)


Beeld: Donald Ray Pollock en Lee Clay Johnson treden op 5 november op