Hoe verschillend de overwegingen, intenties en voorkeuren van de diverse choreografen ook zullen zijn, een mogelijk antwoord op deze vraag werd gek genoeg gegeven door het ballet Amor constante mas alla de la muerte van Anne Teresa de Keersmaeker, dat vorige week in het Amsterdamse Muziektheater te zien was. De Keersmaeker staat er om bekend groot belang aan de muziek te hechten en had voor deze voorstelling aan Thierry de Mey, die eerder de muziek verzorgde voor Rosas danst Rosas, opdracht gegeven een nieuwe compositie te maken. De pijnlijke conclusie moet luiden dat het uiteindelijk de muziek was die de voorstelling redde: waar De Keersmaeker bijna twee uur voortborduurde op een zelfde soort bewegingen, bracht de muziek nog enige variatie in het geheel.
Het begin deed overigens het ergste vrezen. Na een prachtig verstilde introductie waarin alleen het ruisen van een kostuum te horen is, opent Thierry de Mey met een clichematig soort moderne muziek alsof hij dacht: ‘Zo hoort een hedendaagse compositie te klinken.’ Een bloede loos en oeverloos vertoog, dat wel past bij de vervreemdende, in kil oranje licht gehulde sfeer op de buhne (in de loop van de voorstelling worden muziek, kleuren en licht steeds helderder en warmer). De manier waarop dans en muziek soms volkomen langs elkaar heen lopen en soms in structuur heel precies op elkaar zijn afgestemd, is niettemin sympathiek. Zo wordt een danssolo begeleid door een hobosolo; wanneer een tweede danser zijn entree maakt, gaat de hobo een dialoog aan met de klarinet, enzovoorts. Vaak zijn er overeenkomsten in gelaagdheid: een zekere mate van complexiteit in de muziek wordt weerspiegeld in de bewegingen. Maar terwijl De Keersmaeker op een gegeven moment helemaal door haar stof heen is, komt De Mey steeds met nieuwe vormen en materiaal op de proppen: uit het Ictus Ensemble wordt niet alleen een strijkkwartet geformeerd maar ook een groot slagwerkensemble, sommige delen zijn minimal van karakter, andere juist weer lyrisch en expressief.
In de dansvoorstelling De Filistijnen die twee dagen later door Dansend Hart in het Stedelijk Museum werd gepresenteerd, had de muziek precies de tegenovergestelde functie. De stevige rockmuziek van David Dramm (gitaar) en Ann La Berge (fluit) gaf juist structuur aan een choreografie die als los zand aan elkaar hing. Aanvankelijk staan muziek en dans volkomen los van elkaar: als draden in een vlechtwerk slingeren ze zich om elkaar heen. Wanneer in de loop van het stuk muziek en dans onder elkaar komen te staan, blijkt er echter geen enkel verband tussen de muziek en beweging, uitdrukking of temperament. De muziek vindt hoogstens een equivalent in de Californische schreeuwerigheid van de felgekleurde pakjes van namaakbont die de dansers dragen.
De muziek die David Dramm en Ann La Berge ondertussen neerzetten, mag er zijn. Beginnend met een felle, nerveuze solo voor fluit eindigt het stuk in een volslagen grunge, waarbij de gitaar een gore industrial dreun produceert en de fluit snerpend hoog daar overheen giert. Dit obstinate en obsessieve slot is zorgvuldig opgebouwd, waarbij met name de fluit steeds woester uit de hoek komt: van pompende, zwoegende pulsen tot een compleet drumstel klinken uit de versterkte fluit van La Berge. Ook weet ze een verbluffende tweestemmigheid te produceren door tegen een hoge pieptoon met valse lucht een melodie te beginnen.
Hoewel beide voorstellingen als weinig geslaagde produkties beschouwd moeten worden, werd des te duidelijker hoe levende muziek een prikkelend en dwingend perspectief aan dans kan geven.
Muziek die meedanst
Dansend Hart, 11 maart, Kloveniersdoelen te Middelburg.
Als muziekliefhebber vraag je je wel eens af hoe choreografen hun muziekkeuze maken. Nergens wordt zo schaamteloos met muziek omgesprongen als in de danswereld - een combinatie van pakweg Reich, Prince, Bach, Schumann en Van Morrison is geen uitzondering. Met andere woorden: mag het een onsje meer zijn?
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1995/2
www.groene.nl/1995/2