Het zal de charismatische keynesiaan dan ook als muzak in de oren klinken dat er op dit moment initiatieven worden ontwikkeld om galeries op NS-stations en in warenhuizen te openen. Nog even en een cultuurbeleid van overheidswege zal overbodig blijken te zijn, want helemaal uit handen gegeven aan een liberaal marktmechanisme. Dat de kunst die in deze ruimten wordt gepresenteerd weinig met de soortnaam van doen zal hebben, zal hem een sociaal-democratische zorg zijn. Indien het historisch mogelijk ware geweest zou een discussie over dit onderwerp tussen onze staatssecretaris en voorzitter Mao Zedong van de Chinese Communistische Partij zeer kort zijn geweest. Ze zouden het, behoudens wellicht de onderwerpkeuze van de kunstwerken, in grote lijnen uitstekend met elkaar hebben kunnen vinden. Zedong stelde immers ook al dat kunst de brede massa moest dienen en dat alleen die artistieke vormen mochten worden gebruikt die geliefd waren bij de bevolking. De Grote Roerganger stelde de voorwaarden waaraan de visuele kunst moest voldoen. De stijl - een pastoraal wereldbeeld in zachte tinten - bestond natuurlijk al langer en is misschien wel de universele visuele noemer waaronder alle geliefde wansmaak is te vangen. We zien die stijl bijvoorbeeld terug in de zeer hardnekkige wansmaak van jonge kinderen, debet bijvoorbeeld aan het succes van My Little Pony. Hoewel het een bekend principe is, blijft het verbazing wekken dat kitsch de meest favoriete kunstvorm is van alle dictatoriale en individu-onvriendelijke maatschappijen. Lachende gezichten, mollige baby’s, grenzeloze moederliefde, schone beekjes, hulpvaardige soldaten, frisse fabrieken en oplettende pubers (allen natuurlijk nooit anders dan in pasteltinten gevangen) vormen ook de belangrijkste onderwerpen op de verzameling Chinees Communistische propagandaposters (1949-1999) die in Groningen te zien is. Hoewel binnen dit historische overzicht verschillende stromingen zijn aan te wijzen, blijft de basis waaruit geput wordt steeds dezelfde: een ééndimensionale wereld waar de zon altijd schijnt en die bevolkt wordt door nimmer twijfelende mensen. Alle kunst is in bepaalde mate propaganda. Van de grottekeningen van Lascaux tot en met de bloedperformances van de Oostenrijkse mysticus Nitsch heeft iedere kunstuiting per definitie een propagandistisch karakter en is het een visuele illustratie danwel rechtvaardiging van de op dat moment heersende macht. Zo was de elitaire kunst waar Van der Ploeg het zo moeilijk mee heeft de illustratie van de vrije, niet-communistische wereld. Een humanistische samenleving waar het individu een complexe relatie kon hebben met zijn omgeving. Een pispot als propaganda. Bizarre klankpoëzie als doctrine. Dat pad lijkt nu verlaten, en in zijn poging richting te geven aan de culturele afslag van de Derde Weg schetst de staatssecretaris een route die verdacht veel lijkt op een Lange Mars. De uiteindelijke politieke consequenties van de Derde Weg liggen in de toekomst besloten. Maar de geschiedenis leert alvast dat wanneer een overheid pleit voor een meer publieksvriendelijke en op algemene smaak geschoeide kunst, twijfelaars, herrieschoppers, asielzoekers, vrijbuiters en andere onnutte individuen elders dekking zullen moeten zoeken.