In juni 2012 werden onder aan de Aletschgletsjer in Zwitserland restanten gevonden van drie menselijke lichamen. Het bleken de lichamen van drie broers die in maart 1926 op deze gletsjer verdwenen waren. Wat er precies gebeurd is tijdens hun fatale tocht zullen we nooit zeker weten. Maar middels een rekenmodel konden wiskundige Guillaume Jouvet en gletsjerspecialist Martin Funk nauwkeurig bepalen waar de broers in het ijs van de gletsjer verdwenen, en hoe hun lichamen vervolgens onder aan de gletsjer kwamen te liggen. De resultaten publiceerden ze onlangs in het Journal of Glaciology.

Een object dat in een gletsjer verdwijnt, zal uiteindelijk altijd weer te voorschijn komen. Een gletsjer is namelijk steeds in beweging. Hoog in de bergen worden dikke lagen sneeuw onder hun eigen gewicht in elkaar gedrukt tot ijs. Dat ijs glijdt vervolgens heel langzaam naar beneden. Tijdens dat glijden vormt zich boven aan die ijsmassa al weer nieuw ijs, terwijl het lager op de helling smelt omdat het daar warmer is. Het resultaat: een gletsjer die als geheel op dezelfde plek blijft, maar waarbinnen continu beweging plaatsvindt. Een object dat boven aan de berg met de dikke lagen sneeuw mee het ijs in is gedrukt, zal dus evengoed mee naar beneden worden getransporteerd. Daar smelt het omliggende ijs, en komt het object te voorschijn. Dit gebeurde ook met de restanten van de drie broers uit 1926.

Via welk traject een ijsdeeltje in een gletsjer precies van boven naar beneden beweegt, hangt onder meer af van de ondergrond. Daarnaast bewegen de ijsdeeltjes onder aan de gletsjer vaak sneller dan ijsdeeltjes in hogere delen van de gletsjer, vanwege het smeltproces. Verschillende wiskundigen, onder wie Jouvet, hadden al eerder modellen ontwikkeld die deze bewegingen beschrijven en voorspellen. Zo’n wiskundig model bestaat uit vergelijkingen die voor elk deeltje nauwkeurig de beweging beschrijven. Bestaande modellen werden al gebruikt om bijvoorbeeld te berekenen hoe oud het ijs onder aan een gletsjer is, of hoeveel smeltwater er van een gletsjer zal komen. Jouvet en Funk zijn echter de eersten die de modellen toepasten om te berekenen hoe een gevonden object onder aan de gletsjer terechtgekomen is. Daarmee konden ze precies het traject bepalen dat de drie lichamen moeten hebben afgelegd.

Volgens hun berekeningen hebben de lichamen van de drie broers ongeveer 10,5 kilometer afgelegd, over een hoogteverschil van achthonderd meter. Door de gletsjerwerking werden de lichamen steeds dieper in het ijs gedrukt, tot een maximale diepte van 250 meter. Ook kunnen de wetenschappers vrij nauwkeurig aanwijzen waar de lichamen in de gletsjer verdwenen zijn, en dus ook waar de broers zeer waarschijnlijk zijn overleden. Dit moet zijn gebeurd in een klein gebied van zo’n 1600 bij driehonderd meter; dit is maar een fractie, ongeveer 0,6 procent, van de grootte van de hele gletsjer. Deze locatie wijst erop dat de broers afgedwaald zijn van het pad waarlangs ze wilden gaan. Jouvet en Funk trekken hieruit de conclusie dat de broers waarschijnlijk verdwaald zijn bij slechte weersomstandigheden, en vervolgens zijn doodgevroren.

De berekeningen van Jouvet en Funk laten zien dat het aan de hand van de vindplaats mogelijk is om nauwkeurig te berekenen waar iets of iemand in de gletsjer is verdwenen. Maar het omgekeerde kan ook, schrijven ze in de conclusie van hun artikel. Zo moest een Amerikaans Dakota-vliegtuig in 1946 een noodlanding maken op de Gauligletsjer. Dat vliegtuig is nog niet gevonden, maar de locatie van de noodlanding is wel bekend. In de komende decennia zal het vliegtuig uit de gletsjer te voorschijn moeten komen, en Jouvet en Funk hopen vooraf te kunnen voorspellen waar we het vliegtuig zullen vinden.