In het Indiase Goa, daar was het pas werkelijk vol. Na de Portugese machtsovername in 1509 werd de kosmopolitische stad het bestuurlijke en economische zenuwcentrum van Azië en een van de grootste steden van de toenmalige wereld. Goa was een smeltkroes van verschillende, moeizaam samenlevende culturen met op menige straathoek een orerende onheilsprofeet die waarschuwde voor een te grote toestroom van vreemdelingen. De kraan stond open, en gedweild werd er niet. Het was daardoor niet alleen vol, maar ook vies. Na overvloedige regenval stond men soms wekenlang tot de enkels in het vuilnis en de eigen uitwerpselen. Kort na aankomst stierven de Europeanen aan de vele ziekten en epidemieën die de stad overwoekerden. Goa was stad annex kerkhof. Een tyfusbende, letterlijk.
Ook de 45-jarige kunstenaar Michael Sweerts kwam er nog geen jaar na aankomst aan het einde van een veelbewogen leven. Na langere tijd te hebben gewerkt in Rome, Amsterdam en Brussel, belandde hij in 1663 als mislukt missionair in Goa. Als lekenbroeder was hij met de Franse Missions Étrangères vanuit Amsterdam op weg gegaan naar Indo-China, maar al tijdens de reis werd hij vanwege zijn lastige gedrag verwijderd uit het missiegezelschap.
In de grote steden van het land hangen momenteel posters met een door Sweerts geschilderd naturalistisch portret van een jongeman met hoed. De persafdeling van het Rijksmuseum heeft over dit hoofd heen de felgekleurde tekst «de ontdekking» geplakt. Alsof die kop niet spannend genoeg is.
Maar het is niet geheel ten onrechte. Want behalve de kwalificaties «diepgelovig» en «ruziemaker», was er tot voor kort weinig bekend over het leven van deze mysterieuze kunstenaar. Ook zijn werken werden lange tijd aan anderen toegeschreven; aan kunstenaars zo uiteenlopend in stijl en thematiek als Poussin, Vermeer en Ter Borch. Dat is voor een groot deel te wijten aan Sweerts zelf, die zijn werken zelden signeerde of dateerde. Daarbij speelt ook dat zijn werk nauwelijks past in de scheiding die latere kunsthistorici in de Nederlandse schilderkunst hebben aangebracht.
Sweerts is niet zomaar een gezonde Hollandse meester met een scherp oog voor de dagelijkse werkelijkheid. Hij is evenmin een louter naar classicistische idealen schilderende meester van «verheven», plechtstatige allegorieën met monumentale figuren. Hij is niet te vangen. Hij reisde niet alleen voortdurend, ook zijn onderwerpkeuze en zelfs zijn schilderstijl is te uiteenlopend voor de tamelijk eenvoudige categorieën van de kunstgeschiedenis. In een academische stijl schilderde hij naakten tegen een heldere en lichte achtergrond van een typisch Italiaans-renaissancistisch fantasieplein, met monumentale klassieke architectuur en een vernuftig perspectief. Ook schilderde hij in donkertinten de portretten van een oude spinster in het donker, van een goedlachse bierdrinker en een verfomfaaide moeder die de luizen uit de haren van haar kroost peutert.
Vanwege deze ongrijpbaarheid en door de schaarste aan betrouwbare gegevens over zijn leven en zijn relatieve onbekendheid (zeker gezien de kwaliteit van zijn werk), vormt Sweerts een fantastisch, bijna utopisch object voor avontuurlijke onderzoekers. Op de opening van de tentoonstelling bakkeleien zij geestdriftig over kwalificaties die Sweerts in de laatste eeuw heeft gekregen. Was hij homo? Maar behalve in zijn schilderijen blijkt er voor die kwalificatie geen enkele historische aanwijzing te vinden. Ook ontdekten ze pas dat Sweerts helemaal geen Nederlandse kunstenaar is, maar een Vlaming, geboren in Brussel. En inmiddels is na veel speuren ontdekt dat, zo blijkt uit de voortreffelijke catalogus, Sweerts behalve kunstenaar een commercieel agent en kunstaankoopadviseur van de steenrijke Amsterdamse familie Deutz was. Daarnaast trad hij enige tijd op als leraar aan een schilderacademie in Rome en was hij langere tijd directeur van een andere academie in Brussel. Hij werd door paus Innocentius X zelfs tot ridder geslagen. Zonder twijfel maakt Sweerts levensloop hem tot een van de meest fascinerende kunstenaars uit de westerse schilderkunst.
Het belangwekkendste werk op de tentoonstelling in het Rijksmuseum hangt in een hoek van de Zuidvleugel, apart van de tentoonstelling, als in een eigen kapel. Het betreft een serie schilderijen waarin Sweerts de zeven werken van barmhartigheid verbeeldde zoals die zijn te vinden in het evangelie van Mattheüs (25:31-46). De schilderijen zijn speciaal voor deze tentoonstelling voor het eerst in lange tijd bijeengebracht. Meer dan in enig ander werk toont Sweerts zich er niet de wankelmoedige navolger van uiteenlopende kunstenaars in, maar de effectieve verzoener van de artistieke idealen van het classicisme met een naturalistische opvatting van kunst.
Op alle zeven schilderijen lichten levensechte behoeftigen op tegen donkere luchten, waarmee Sweerts zijn Noord-Europese stijl toont. Het decor van Romeinse ruïnes, met daarin aan antieke sculptuur ontleende houdingen van de figuren, demonstreren zijn classicisme. Sweerts brengt het plebs in plechtstatige poses, geënt op bekende voorbeelden uit de klassieke oudheid. Hij transponeert de «verheven» beeldtaal van de zeventiende-eeuwse bovenklasse naar de modder en het vuilnis van de straat. Een omgeving die op haar beurt de kracht van de klassieke oudheid demonstreert.
Elk van de zeven schilderijen kreeg van Sweerts een overduidelijke didactische lading. Zelfs hedendaagse kijkers zullen geen tekstbordje nodig hebben. Zo wijst op het schilderij Het kleden van de naakten een schaars en slecht geklede oude heer met een welhaast klassieke waardigheid nadrukkelijk naar de uitgebeelde weldaad. En bij De huisvesting van daklozen verbeeldt Sweerts de weldaad maar liefst drie keer, als om ook kijkers zonder enige bijbelkennis duidelijk te maken waar het hier om gaat. De kunstenaar drukt je met de neus op de aanbevelingen voor het verkrijgen van het eeuwige leven, zoals Jezus die volgens Mattheüs gaf.
Ook de hedendaagse toeschouwer kan daar iets mee. Zo onhaalbaar de tien geboden zijn en hoe zot de eisen uit de bergrede, de opdrachten waarnaar Jezus de mensen beoordeelt bij het Laatste Oordeel, zijn praktisch en uitvoerbaar. Het laven van de dorstigen, het spijzigen van de hongerigen, het kleden van de naakten, het huisvesten van vreemdelingen, het begraven van de doden en het bezoeken van gevangenen en zieken; het is in een mensenleven te doen.
De nadruk op het daadwerkelijk handelen naar geloof was sinds de Middeleeuwen een wezenlijk bestanddeel van Nederlandse spiritualiteit. Geen woorden maar daden. Ook al geloof je niet in de beslissende confrontatie met de Heiland, dan nog kunnen deze zeven opdrachten in een geseculariseerde samenleving zinvol zijn voor iedere burger, om bijvoorbeeld de notie van «burgerschap» gestalte te geven waarover de lijsttrekker van D66 Thom de Graaf het in debatten zo graag heeft. Zijn CDA-collega Balkenende kan in eenzelfde debat vervolgens wijzen op de herkomst en grond van de werken van barmhartigheid. En hij mag zich erover verkneukelen dat deze serie schilderijen van Michael Sweerts, te bezichtigen tot de dag van de verkiezingen, tot in de negentiende eeuw in het paarse «Groot Salet» hing van de familie Deutz, in het belangrijkste vertrek van een Amsterdams grachtenpand, juist nu de paarse coalitie een in zijn ogen zo onbarmhartig beleid voert.
Al zal ook hij, indachtig het prachtige schilderij Huisvest de vreemdelingen, zich alsnog over zijn eigen vreemdelingenpolitiek moeten buigen, dat meer dan op simpelweg «huisvesten» vooral is gericht op beoordelen, controleren, wegsturen en integreren. Want alleen al om de zestien miljoen Nederlanders in de gelegenheid te stellen hun barmhartige werken uit te voeren, zal een christelijk geïnspireerde partij haar toelatingsbeleid moeten heroverwegen. Sweerts brengt daarbij de woorden van Jezus in herinnering, zoals weergegeven door Mat theüs: «Toen u de minste van mijn broeders niet wilde helpen, wilde u Mij niet helpen.» Wat zoveel wil zeggen als: Jezus zit in het asielzoekerscentrum.
De geschilderde geheimen van Michael Sweerts, 1618-1664. Tot 20 mei in het Rijksmuseum in Amsterdam.