In zijn nieuwste avontuur, Rambo getiteld, gromt het beroemde hoofdpersonage: ‘Je brengt geen wapens mee? Dan verander je niets.’ En: ‘Oorlog zit in je bloed; je weet dat.’ En, de mooiste: ‘Wanneer je tot het uiterste wordt gedreven, dan is moorden even makkelijk als ademen.’ Hoewel, deze mag er ook zijn: ‘Leef voor niets, of sterf voor iets.’ Aan ‘levenswijsheid’ ontbreekt het Rambo op z’n oude dag niet. Wijsheid? Rambo? Het is even slikken als de supersoldaat zo vlot filosofeert. Rambo werd ooit door filmcritica Pauline Kael weggezet als ‘our national palooka’, oftewel: onze eigen sukkel. Die typering baseerde zij op Sylvester Stallone’s twijfelachtige status als acteur in de actiefilms Rambo I, II en III (1982-1988). Anno 2008 vertellen de Rambo-films een ander verhaal. Rambo komt namelijk steeds meer over als een volksheld die constant wantrouwig tegenover de moreel corrupte overheid staat en die in deze hoedanigheid de dromen en angsten van gewone mensen vertegenwoordigt.
In de nieuwe film geeft Stallone als acteur, scenarist, regisseur en producent opnieuw vorm aan John Rambo, Vietnamveteraan van Amerikaans indiaanse afkomst die op een boerderij in Arizona opgroeide. Ditmaal bevindt de hoofdfiguur, die nog altijd spieren van graniet heeft, zich in Birma, waar hij een eenvoudig leven als slangenvanger leidt. Als een groepje hulpverleners van een religieuze humanitaire organisatie uit Amerika hem vraagt hen met zijn bootje naar een vluchtelingenkamp te brengen, komen Rambo’s oorlogsherinneringen naar boven. De oude strijder wordt gedwongen zijn pensioen te laten voor wat het is en tot actie over te gaan wanneer de hulpverleners in handen van het wrede Birmese regeringsleger vallen.

Rambo, waarvoor Stallone acteur, scenarist, regisseur en producent was, onderscheidt zich van eerdere delen door het extreme geweld. Dat gaat erg ver: de modieus springerige camera toont exploderende hoofden, doorboorde kinderlichamen en in slowmotion afgehakte ledematen. Het is exploitatie pur sang, maar juist deze rauwe kwaliteit máákt de film. In het ondermijnen van hypocriete normen en waarden over oorlog (als ‘vredesmissie’ of een ‘schone oorlog’) kristalliseert zich het hoofdthema: de politieke cynische mens als een wreed, oorlogszuchtig wezen. Oorlog zit in je, dat is de realiteit, zegt Rambo. Wie geeft hem ongelijk? Stallone werkt het thema consequent door: morele leiders zijn er niet, het bloed vloeit, onschuld vergaat en de enige mogelijkheid tot verlossing is hijzelf, de half Amerikaan, half indiaan met pijl en boog. Dit idee zit ingebakken in alle Rambo-films. In de jaren tachtig bood Rambo een uitlaatklep voor het nationale trauma Vietnam. Aangevuurd door schuldgevoelens over de oorlog en het lot van veteranen die aan het thuisfront voor uitschot werden uitgemaakt, woedde de tweede ‘Vietnamoorlog’ in die tijd in de bioscoop terwijl de filmster-president Ronald Reagan in het Witte Huis zat. Ditmaal haalde de onderdrukte veteraan zijn gram en eindigde het conflict in een klinkende overwinning voor de Amerikanen.

Dat was mogelijk doordat de weinig doeltreffende Amerikaan van de echte oorlog werd vervangen door de cinematografische mythe van de supersoldaat. Anders dan zijn schaduwbeeld in de werkelijkheid weet de supersoldaat in de Rambo-films wél raad met de taaie vechters in het gevaarlijke oerwoud van Zuidoost-Azië of in de woestijn van Afghanistan. Waren de Amerikaanse strijdkrachten niet opgewassen tegen de verraderlijke Vietcong of de Russen, Rambo blijkt zelfs een betere guerrillero dan zowel de plaatselijke vijand als de bezetters met hun hi-tech-wapens. Dat hij met primitieve, nobele wapens als stenen, mes en pijl en boog vecht tegen de Vietcong en de Russische militaire machine versterkt zijn beeld als ‘pure’ soldaat. Zo gaat Rambo op in het archetype van de eenzame held van de massa’s, een strijder die volgens een strikte morele code handelt en die op niemand vertrouwt behalve zichzelf.

Sylvester Stallone, Rambo; te zien vanaf 21 februari