
AMSTERDAM heeft zich voorgenomen een nieuw slavernijmuseum te stichten in de hoofdstad. Als men zou willen weten hoe een permanente expositie in te richten die er niet voor schuwt de geschiedenis te vertellen zoals die is, zou men op bezoek moeten gaan bij het National Museum of African American History and Culture (nmaahc) in Washington D.C., het jongste Smithsonian-instituut dat in het najaar van 2016 zijn deuren opende.
Een bezoek aan het museum is een van de meest indrukwekkende dingen die er op dit moment in Washington D.C. te doen zijn, al is het nog altijd niet eenvoudig om kaartjes te krijgen. Het nmaahc is in korte tijd een icoon van het Washingtonse stadslandschap geworden. Het brons blinkende gebouw in de vorm van een omgekeerde trappiramide steekt af bij de stijl van de meeste andere musea op de mall (die veelal van marmer of witte steen zijn, en bestaan uit gelijke delen imitatiegrandeur en plompverlorenheid). Alsof het gebouw niet alleen in zijn thematiek, maar ook in ontwerp zijn uniciteit kracht wil bijzetten. De constructie is betrekkelijk eenvoudig: een vierkant, gesluierd in een bronskleurige buitenfaçade van metaal dat een soort hekwerk vormt dat bestaat uit patronen die werden gebruikt in het smeedwerk van (voormalige) slaven in de Zuidelijke steden van de Verenigde Staten, zoals Charleston en New Orleans.
Wat naast de symbolische elementen in het uiterlijke ontwerp opvalt, is de indeling van het gebouw. Op de begane grond is, afgezien van een informatiebalie, de garderobes en een museumwinkel, in feite niets. De tentoonstellingen zijn op twee verdiepingen boven en beneden. Voor de sociale en politieke geschiedenis moeten bezoekers afdalen tot onder de grond; op de bovenste twee verdiepingen staan de exposities in het teken van de culturele geschiedenis, erfenissen en invloeden van de Afro-Amerikaanse minderheid in de Verenigde Staten.
Om bij die laatste exposities te beginnen: het karakter ervan is denkelijk bewust opgewekt, en zelfs feestelijk. In grote, hel verlichte vitrines hangen tientallen kostuums van Afro-Amerikaanse artiesten, er staan decorstukken en podiumattributen, Beyoncé speelt op de achtergrond, en in het midden van een van de grotere zalen staat de glanzend rode Cadillac van Chuck Berry. De verdiepingen over cultuur beslaan alles van het dagelijks leven tot de ontelbare verschillende invloeden van de Afro-Amerikaanse gemeenschap op de Amerikaanse cultuur. De verdiepingen naar beneden vanaf de begane grond beslaan de expositie over de historische ervaringen van de Afro-Amerikaanse gemeenschap in Noord-Amerika.
De thematische scheiding tussen die twee (cultuur aan de ene kant, de sociale en politieke strijd aan de andere) maakt dat de toonzetting van beide exposities volledig in het teken kan staan van het verhaal dat erbij hoort. De zwarte gemeenschap heeft de Verenigde Staten een cultuur gegeven, en dat verhaal wordt met trots en uitbundigheid verteld. Tegelijkertijd heeft ze sinds haar aankomst in de nieuwe wereld, sinds de vijftiende eeuw, moeten lijden, en is de sociale en politieke kant van die aanwezigheid een vertelling gedrenkt in bloed, moord en leed.
Wat het nmaahc zo verpletterend maakt is dat het alle eufemistische en meelmondige taal die normaal gesproken de toon zet bij het vertellen van de geschiedenis van de Verenigde Staten – over grote meneren en grote principes die helaas ook een schaamtevolle keerzijde hadden – volstrekt achterwege laat. In zekere zin is het nmaahc een museum in de Amerikaanse traditie van complementaire particulariteit: van de gedachte dat ergens in de veelheid van perspectieven, ervaringen en geschiedenissen een gemene deler ligt die definieert wat de Verenigde Staten zijn. Het risico daarvan zou kunnen zijn geweest dat de standaardcanon en de geschiedenis van de Afro-Amerikanen in Noord-Amerika zo op een problematische manier gescheiden worden. Is die geschiedenis niet eenvoudigweg dé geschiedenis van de wording van de Verenigde Staten? En zou het bestaan van een eigenstandig museum voor sommigen misschien de onjuiste gedachte versterken dat de ervaringen van de zwarte gemeenschap een van de zijpaden naast de hoofdweg vormen, in plaats van hét hoofdpad?
De ruimte tussen de twee hangt samen met de vraag hoe we de gestandaardiseerde canon van de Amerikaanse geschiedenis moeten benaderen, en welk perspectief daar leidend is. Maar als er spanning is, en als die misschien nooit helemaal is op te lossen, komt het nmaahc dichtbij.
Veruit de meeste bezoekers komen voor de historische expositie, die begint ver onder de grond, en die voert langs enkele eeuwen: van de overtocht door de eerste slaven naar de moderne geschiedenis van de twintigste, en vroege 21ste eeuw – de expositie waar de lange en moeizame strijd voor rechten centraal staat. Na een afdaling naar het souterrain volgt een grote lift die naar het begin van de chronologische route leidt. De deuren sluiten, en de glazen kooi daalt af in de aarde, waar de jaartallen langzaam aftellen tot de bezoekers aanbelanden in de vijftiende eeuw.
Een van de grote kwaliteiten van het museum is wat het niet doet: het probeert niet omfloerst te zijn, probeert het niet iedereen naar de zin te maken, probeert de geschiedenis niet verteerbaarder te maken dan die in werkelijkheid is. Meteen aan het allereerste begin van de expositie wordt dat duidelijk, wanneer de oorsprong van de moderne trans-Atlantische slavenhandel wordt verbonden aan de opkomst van de Europese natiestaten. Waar zowel Europa als Noord-Afrika in de late Middeleeuwen en de Renaissance een lappendeken van min of meer soevereine staten, autonome vorstendommen en vrije steden was, waartussen bovendien een levendige uitwisseling van mensen en handelswaar plaatsvond, bracht de opkomst van de natiestaat een nieuw perspectief van de Europeanen op zichzelf met zich mee.
Het idee dat de witte volkeren van Europa superieur waren valt naadloos samen met de uitvinding van de natiestaat als een politieke entiteit met een eigen identiteit, karakter en historische missie. Het geloof in het nationale volk en zijn bijzondere karakter en missie is slechts één kant van de medaille, die aan de andere zijde het idee van raciale of culturele suprematie draagt. Niet alleen zagen nationale volken zich gerechtvaardigd om hun grondgebied te bestendigen; zij voelden ook de opdracht om de machtigste, meest glorieuze volkeren te worden, en de andere rassen te overheersen.
Er moet mentaal nogal wat gebeuren voordat de waangedachte postvat dat men de opdracht heeft om andere mensen te kidnappen, hun gezinnen uit elkaar te rukken, te verschepen, te verhandelen, en te werk te stellen totdat ze bezwijken aan dagelijkse mishandelingen, uitputting of naakte moordlust. De expositie blijft zeer dicht bij de consensus uit het meest recente wetenschappelijke onderzoek over de oorsprong van slavernij, en weet dat te combineren met een hoeveelheid bronmateriaal die even gruwelijk als verbijsterend is. Op de wanden tussen de vitrines met de ijzeren kettingen die uit de wrakken zijn opgedoken, de koopaktes en andere artefacten van de trans-Atlantische slavenhandel, staan de namen van de schepen die de oceaan overstaken om hun vracht naar de nieuwe wereld te brengen.
Bijzondere aandacht is er daar, in dat eerste gedeelte van de historische expositie, ook voor de Nederlanders. In grofweg tweehonderd jaar tijd verscheepten zij meer dan een half miljoen zwarte lichamen van de Afrikaanse westkust naar Brazilië, naar de Cariben, en naar Noord-Amerika. Na enkele militaire successen tegen de Portugezen werden de Nederlanders op enig moment de facto monopolisten van de slavenhandel naar de nieuwe wereld. De Republiek (en de verschillende staatsvormen die erna kwamen) was in die tweehonderd jaar de vierde van de trans-Atlantische slavenhandelsnaties wereldwijd; na Portugal, Engeland en Frankrijk, vóór Denemarken. Het is, overigens, denkbaar dat het aandeel van de Nederlanders groter is dan uit die eerste cijfers blijkt: schepen met Nederlandse namen voeren soms misschien gewoon onder de vlag van een ander land. Dat ‘De Dordrecht’ uit Kopenhagen kwam, bijvoorbeeld, mag betwijfeld worden.
Niet alleen de cijfers maken misselijk. De citaten van kapiteins, expeditieleiders, handelaars en publieke figuren die zochten naar de legitimatie van hun misdaden komen als doffe dreunen binnen. Zo liet Willem Bosman in de zeventiende eeuw optekenen: ‘Ik betwijfel niet dat de handel u zeer barbaars toeschijnt, maar het is nu eenmaal noodzaak, het moet doorgaan.’
De bereidheid en de bijhorende mentale bokkensprongen die uit dergelijke citaten spreken om de meest gruwelijke barbarij te rechtvaardigen uit naam van blijkbaar heel verheven principes (of zelfs het hogere welzijn van de Afrikaanse volkeren zelf) zijn schier onuitputtelijk. Bosman is niet de enige, en zelfs niet de meest schaamteloze. >
De hele expositie heeft een historisch ritme dat correspondeert met de verschillende vormende tijdvakken uit de Amerikaanse geschiedenis. Op kolonialisme en slavenhandel van de Europeanen volgt de Onafhankelijkheidsoorlog die de revolutionairen uitvochten met de Britten; op de Oorlog volgen de eerste decennia van de jonge Amerikaanse republiek, waarin de katoeneconomie verder groeide, en het aantal tot slaaf gemaakte inwoners van de Verenigde Staten ook. Het is de opmaat naar een sectie over de Burgeroorlog, de afschaffing van de slavernij, en de reconstructie – inclusief nieuwe pogingen om de zwarte bevolking de facto tot de gevangenen van een samenleving te maken.

De geschiedenis van de langzame worsteling om vrijheid is er een van zwaarbevochten overwinning, een kortstondig baden in nieuwe vrijheid, en ten slotte onvermijdelijk verraad. De slaven die vrijheid werd beloofd als beloning voor hun aandeel op de slagvelden van de Onafhankelijkheidsoorlog werden niet bevrijd. Het kortstondige optimisme in het Amerikaanse Zuiden na de Burgeroorlog (toen er voor het eerst zwarte politici werden gekozen in lokale en nationale parlementen) maakte plaats voor een systematische uitholling van hun nieuwe rechten door draconische wetten, door lynchpartijen die niet vervolgd werden, omdat het lokale gezag medeplichtig was, en door een nieuw web van wetten dat zich als een strop sloot om de zwarte lichamen – van slavernij verlost, maar weerloos overgeleverd aan de tirannie van nog altijd machtige witte Amerikanen. Het thema van verraad loopt als een rode draad door alle tijdvakken van de expositie. Op elke vooruitgang volgt de backlash. En zolang er niet voorgoed wordt afgerekend met de erfenis van white supremacy zal dat vermoedelijk zo blijven.
Wat dat verraad betreft: een van de innovaties uit het Jim Crow-tijdperk was het fenomeen van convict-leasing. Het principe volgde de reactie in (met name) Zuidelijke staten om nu (vrije) zwarte mannen en masse op te sluiten, onder valse beschuldigingen of zonder eerlijk proces. Convict-leasing was het regime dat de zwarte mannen die in de gevangenis terechtkwamen voor een schijntje ‘verhuurde’ aan bedrijven in het Zuiden – waar ze te werk gesteld werden op plantages (opnieuw), bij de aanleg van spoorlijnen of bij welke zware arbeid ook maar verricht moest worden. Weerzinwekkende praktijken die door de mensen die het van dichtbij zagen omschreven werden als mogelijk nog erger dan de slavernij.
Het aandeel ‘verhuurde’ veroordeelden dat tijdens het werk overleed was extreem, maar voor de bedrijven hinderde dat niet: er werden iedere maand voldoende zwarte mannen opgesloten, en het kostte bijna niets. De slavernij van de plantage werd ingeruild voor een wettelijk gesanctioneerde bondage in een nominaal vrije samenleving – in een systeem van racistische en discriminatoire wetgeving, verboden, een met harde hand gehandhaafde publieke segregatie en de bevordering van die toestand door het verbod op huwelijken van gemengde paren.
Een van de grote verdiensten van de expositie is hoe dicht die staat bij grote debatten over de Amerikaanse geschiedenis die nu worden gevoerd, zonder het er te dik bovenop te leggen. Het recent weer aangezwengelde argument voor grootschalige herstelbetalingen door de Amerikaanse staat (dat het grote publiek bereikte in een essay van Ta-Nehisi Coates in The Atlantic), wordt aangeraakt door een vitrine over de betaling van enkele miljarden (in tegenwoordige bedragen) aan Britse slavenhouders bij de wettelijke afschaffing van slavernij, als compensatie voor de gederfde inkomsten.
Een ander voorbeeld is hoe ingegrepen wordt in het vaak opgeworpen punt dat Lincoln voor het uitbreken van de Burgeroorlog geen abolitionist was, en dat het conflict tussen Noord en Zuid dan ook geen oorlog over slavernij was. Het museum traceert in die debatten de invloed van zwarte intellectuelen (zoals Frederick Douglass) en stelt dat Lincoln dan wel niet begon als voorvechter van sociale en politieke emancipatie, maar gedurende de oorlog steeds vaster overtuigd raakte van de noodzaak van burgerrechten voor alle zwarte Amerikanen. (Al wilde dat niet zeggen dat het Noorden de bevrijde slaven naar de norm goed behandelde. De militaire bataljons bleven gesegregeerd, en voormalige slaven vochten in de meest dodelijke veldslagen, tegen een fractie van het salaris van witte soldaten.)
Niet alleen door de scherpte van de posities die het museum kiest in de hedendaagse historische debatten, maar ook door de rijkdom aan artefacten, materialen en voorwerpen die het in bezit heeft is het bezoek een ervaring. Van de kanten omslagdoek van Harriet Tubman tot de bijbel die Nat Turner bij zich had tijdens zijn opstand; van enkele door Oprah Winfrey gedoneerde instrumenten die werden gebruikt om slaven te ranselen, tot verkoopaktes van zwangere slavinnen, die ook recht gaven op exploitatie van hun ‘vermeerdering’; van originele kostuums van de Ku Klux Klan tot de doodskist van Emmett Till. Er staat ook een volledig opgeknapte treinwagon van de gesegregeerde Southern Railway Company uit de jaren twintig.
De route die door het verleden naar het heden voert is subliem opgezet, al was het maar door het besef hoe onwaarschijnlijk de uiteindelijke uitkomst was, en hoe groot de tegenstand die elke keer weer opnieuw overwonnen moest worden. De kracht zit ’m in het vermijden van een voor de hand liggende valkuil die bij elke chronologische reconstructie op de loer ligt: die van prolepsis. Omdat we de uitkomst kennen, neigen we ernaar het historisch narratief zo te reconstrueren dat die uitkomst eigenlijk vanaf het vroegste begin volstrekt logisch lijkt. Wie echter het pad door het nmaahc volgt wordt voortdurend herinnerd aan de ongelooflijke zwaarte van de worsteling, van het bovenmenselijke optimisme en uithoudingsvermogen, soms tegen beter weten in, dat het van de zwarte Amerikanen vroeg om te blijven geloven dat ook zij vrij konden zijn. Prolepsis maakt plaats voor het besef dat niets in de geschiedenis van Afro-Amerikanen ooit vanzelf is gegaan. Dat elk succes, zoals een van de vitrineschriften in het museum opmerkt, vrijwel meteen daarna werd afgestraft.
Op de nieuwe politieke rechten die zwarte Amerikanen werden toegekend na de Burgeroorlog volgde een golf van witte terreur. Door de hele geschiedenis heen vonden witte Amerikanen vaak een bondgenoot in de staat of de rechtspraak, die hun belangen beschermden, vergoelijkend oordeelden over het meest afschuwelijke geweld, of zich plooiden naar de geestelijke dictatuur van de witte meerderheid. Zoals Ida Wells opmerkte: naast de wet stond in de Verenigde Staten een ongeschreven wet die de witte mensen het idee gaf dat hun lynchpartijen slechts de koele en doelmatige uitvoer waren van een ongeschreven regel dat het witte geslacht het recht had de zwarte Amerikanen tegen elke prijs onder de duim te houden.
De verwezenlijking van rechten voor zwarte Amerikanen is nooit zonder geweld gegaan. Op de afschaffing van de slavernij volgden lynchpartijen en door de lokale sheriffs toegestane pogroms; op het toekennen van het stemrecht de leestoetsen en burgerwachten die zwarte stemmers bij stembureaus wegjaagden; op de ontmanteling van Jim Crow en de burgerrechtenbeweging volgden bomaanslagen op de kerken van zwarte Amerikanen. En in die context van geweld stak ook altijd weer dat eeuwige valse equivalent de kop op over polarisatie die zich ‘aan beide kanten’ zou voordoen. President Eisenhower wilde lange tijd niet praten met de vertegenwoordigers van de (nog jonge) burgerrechtenbeweging, omdat hij immers ook niet met de Ku Klux Klan om de tafel ging.
In die zin laat de expositie zich interpreteren als een expliciete uitdaging aan het type geschiedenis (of de collectieve vertelling) dat in retrospectief altijd compromis, redelijkheid, morele verhevenheid en geleidelijkheid benadrukt – een uitdaging aan de geschiedschrijving die van Martin Luther King een vriendelijke buurman maakt (die hij ongetwijfeld was) en die in die poging nooit faalt I Have a Dream te vermelden maar de Letter from Birmingham Jail altijd vergeet, waarin King de vloer aanveegt met zogenaamd ‘gematigde’ mensen. Het is niet zozeer de redelijkheid, als wel de overtuiging en onverzettelijkheid die de bondgenoot zijn van rechtvaardigheid. De onvermijdelijke conclusie die zich in het museum opdringt is dat confrontatie – waar dat moet hard – de basis vormt van de strijd voor vrijheid en gelijke rechten.
Door de geschiedenis loopt een dikke rode draad van witte mensen die zich bij iedere opleving van zwart activisme als vanzelf heel angstig en verdrukt voelen. Dat was zo in de negentiende en de twintigste eeuw, en dat is nu zo. Na een opstand waarbij een paar witte plantagehouders de dood vinden, volgt een vergelding waarbij vele tientallen slaven worden gemarteld en vermoord. Een krant uit Virginia berichtte na de opstand van Nat Turner onthutst over een ‘vreselijke slachtpartij’ – waarmee niet de vergeldingsmoord op vele tientallen slaven werd bedoeld, maar de enkele witte slavenhouders die in de opstand om het leven kwamen. Het stuk gaf prioriteit aan krokodillentranen over het lot van enkele vrouwen die nu zonder hun beweende echtgenoten achterbleven.
Onwillekeurig doet het denken aan de reacties op de moord op Michael Brown in St. Louis, waarna demonstranten de straat op gingen en vernielingen aanrichtten. Plotseling ging het niet meer over politiegeweld en de talloze zwarte levens die er ieder jaar door ten einde komen, maar over de reactie – en ook daar niet zelden in de beeldspraak van wilden, en ‘thugs’. De gewoonte om de misdaden van witte mensen als een uitzondering te beschouwen en de reactie van zwarte mensen als een uiting van hun barbaarse natuur is hardnekkig, en volgt de meer algemene neiging om een soort valse redelijkheid te vinden tussen het radicalisme van mensen die niets te verliezen hebben, en mensen die – excusez le mot – domweg racist zijn. De teergevoeligheid tegenover de methode van Black Lives Matter is een zoveelste voorbeeld van diezelfde reflex.
Sommige conservatieve media bekritiseerden het nmaahc kort na opening om de wijze waarop de Black Panthers afgebeeld werden (weliswaar als militante groep – maar uit zelfverdediging). Maar het overweldigende besef dat oprijst uit de feiten is dat zelfverdediging, soms tegen iedere prijs, de enige levensvatbare strategie is. Nooit in de Amerikaanse geschiedenis is het bestaan van zwarte Amerikanen duurzaam verbeterd zonder het breken van het racistische machts- en geweldsmonopolie van witte mensen. In die zin is de kritiek uit conservatieve hoek ook zo vilein – zelden gaat het over de medeplichtigheid van sheriffs in Zuidelijke staten die de lynchpartijen toestonden; die geen onderzoek wilden openen naar de talloze bomaanslagen; die brandstichting en eigenrichting onbestraft lieten en de talloze moorden op de zwarte bevolking niets kon schelen (de moordenaars van Emmett Till werden, ondanks een bekentenis, vrijgesproken door een witte jury).
Misschien is het meest subversieve element van het nmaahc de wijze waarop het eindigt – met het optimisme van de verkiezing van Barack Obama als eerste zwarte president in 2008. Allicht, toen het museum in september 2016 zijn deuren opende kon niemand vermoeden wat de verkiezingen van dat jaar zouden gaan brengen. Maar de hartbreuk is er niet minder om. Na de overwinning altijd het verraad. Met Obama is de historische expositie ten einde – en dan komen de tranen. Mensen verdringen zich voor de beroemde foto van Barack met Michelle en hun jonge dochters op het podium na de uitslag in Chicago.
Om daarna weer de stad in te moeten lopen, waar de meest racistische president sinds decennia aan de macht is, is genoeg om minstens de rest van de week lang woedend te blijven – en waarschijnlijk maanden, jaren, een leven lang. Een bezoek aan het nmaahc na de verkiezing van Trump is een hartverscheurende ervaring, die ieder redelijk mens tot een scheppende onredelijkheid zou moeten voeren. Wie niet ontdaan weer boven komt uit de lagere verdiepingen van het nmaahc heeft het niet begrepen.
Dat een museum zoiets kan, zijn publiek tot het diepst van de ziel roeren, is niets meer of minder dan het bewijs van de onvoorstelbaar enorme vermogens om met de juiste combinatie van tekst, beeld en ervaring een eenvoudige boodschap over te brengen op een miljoenenpubliek. King zei: ‘The Arc of History is long, but it bends towards justice.’ Wat het National Museum of African American History and Culture laat zien is dat dit waar is, maar dat het altijd mensen zijn die zich tot het einde van hun krachten hebben ingespannen om die kromming mogelijk te maken, en dat iedere triomf altijd gepaard is gegaan met een poging om (met andere middelen) de verworvenheden opnieuw te frustreren.
Want dat is de betekenis van Trumps presidentschap. Na de hoop kwam de wraakzucht; kwam er een incompetente bully die uit naam van de witte Amerikanen die het onrecht van een zwarte president hadden moeten ondergaan zou gaan afrekenen met de erfenis van Obama. Van zijn jarenlange campagne om het presidentschap van Obama in diskrediet te brengen door de leugens over zijn geboortecertificaat tot zijn pathologische neiging populairder dan nummer 44 te zijn – na de bevrijding komt het verraad, en komt de wraak.
De troost is dat ook Trump weer zal verdwijnen. Maar hoeveel schade hij heeft aangericht, en hoe lang het zal duren voordat de hoop van de Obama-jaren weer hersteld is weet niemand. En met dat punt kunnen we kort terugkomen bij de vraag: had het nmaahc wel een apart museum moeten zijn, of niet? Had er niet een grote hervorming moeten plaatsvinden van het National Museum of American History? Het antwoord is wellicht misschien dit: binnen de context van een ‘bredere’ lezing over de Amerikaanse geschiedenis had de boodschap van de expositie (en het museum als geheel) nooit zo subversief kunnen zijn, en het had daarmee aan kracht ingeboet. De waarheid heeft zelden haar revolutionaire kracht getoond door het vertegenwoordigen ervan over te laten aan de vereisten van consensus. Elke revolutie begint met het afvallen van de oogschellen, met het zien van de wereld zoals die in haar doodse lelijkheid is.