Kort nadat op 13 juli de Griekse regering na vijf maanden zenuwslopende onderhandelingen haar handtekening onder het laatste Trojka-memorandum heeft gezet, verzamelt een groep van Syriza-leden zich in een aula van de Atheense universiteit. De stemming is bits. Terwijl in de Brusselse kabinetten een zucht van verlichting weerklinkt, resoneren in Athene boze kreten. Het akkoord zou een ‘desastreuze capitulatie’ zijn, die enkel zal resulteren in een nieuw ‘recessionair dieptepunt’. ‘Dit is niets anders dan een neokoloniale staatsgreep’, stelt een activist onomwonden.

Een van de hoofdgasten is de Griekse econoom Costas Lapavitsas. Als dissident Syriza-lid is hij steeds een van de meest openlijke voorstanders geweest van een Grieks afscheid van de euro, een ‘Grexit’. Voor zijn publiek houdt hij een lange redevoering tegen de nieuwe maatregelen. Daarbij hamert hij erop ‘dat het gewoonweg geen zin heeft om op Podemos te wachten’ – verwijzend naar de Spaanse protestpartij die eind dit jaar voor een verrassing hoopt te zorgen bij de Spaanse verkiezingen. ‘De mechanismen van de Europese Unie zijn een bevroren vorm van klassenoorlog’, aldus Lapavitsas. ‘Die kun je niet veranderen omdat je verkiezingen wint in Griekenland, of omdat je opeens Podemos krijgt in Spanje. Of je sloopt de hele zaak, óf je aanvaardt die mechanismen zoals ze zijn.’

Lapavitsas’ pijlen waren niet alleen op zijn Griekse kameraden gericht. Volgens hem luidde de overgave van Syriza het einde in van een dure droom. Die laat Europees links nu al zo’n vijftig jaar in een staat van ‘mentale verwoesting’ achter, zoals zijn partijgenoot Stathis Kouvelakis het uitdrukte. De droom laat zich het best samenvatten in het begrip ‘links-europeanisme’: de gedachte dat we niet meer of minder Europa nodig hebben, maar een ‘ander Europa’. De redenering loopt als volgt: de Europese integratie was een goed idee en is op zich nog altijd wenselijk. Wat wij nu zien, in de martelkamers van de Brusselse eurocratie, is niets dan een deviatie, een verraad van de aanvankelijke ambities. De principeovereenkomst over miljardensteun voor Griekenland die deze week werd gesloten zal hier niets aan veranderen.

‘Het Europa van mijn dromen is kapotgemaakt’, tekende de Nederlandse filosoof Ger Groot op in een recent stuk in Trouw. Hij vergeleek het optreden van de EU met een ‘centen tellende droogstoppel’ die een ‘unicum in de beschavingsgeschiedenis’ had vernietigd. Diezelfde Ger Groot was in 2007 nog een vurig voorstander van het invoeren van een Europese grondwet, die hij beschouwde als de verwezenlijking van ‘het politieke kunstwerk van een continent dat zich aaneensluit zonder dat daarvoor één schot hoeft te worden gelost’.

Groots dromen werden toen nog gedeeld door het merendeel van de Europese progressieven. In 2005 voerde zelfs iemand als Antonio Negri – radicaal-links filosoof en boegbeeld – overtuigd campagne voor een ja-stem tijdens de referenda over een Europese grondwet. Een verdere ontbinding van de nationale soevereiniteit hield voor hem de belofte in van een ‘sociaal Europa’, ontdaan van zijn nationalistische muizenissen. Ook andere linkse commentatoren en kranten – van de Engelse The Guardian tot Libération in Frankrijk – spraken zich uit voor een ja-stem in de grote Europese plebiscieten. Toen dat niet uitkwam, en bijvoorbeeld de Fransen zich met een nipte meerderheid tegen het verdrag uitspraken, verweten ze de nukkige kiezers ‘nostalgie’ en ‘xenofobie’.

‘De mechanismen van de EU zijn een bevroren vorm van klassenoorlog. Je aanvaardt ze, óf je sloopt de hele zaak’

De linkse romance met Europa gaat ver terug. Socialistische partijen stonden aan de wieg van de eerste Europese eenmaking in 1957. Veel linkse coryfeeën, van Francois Mitterrand tot Helmut Schmidt, hebben tot aan het Maastricht-verdrag van 1992 de Europese gedachte een warm hart toegedragen. Volgens Jacques Sapir, econoom aan de Parijse École des Hautes Etudes et Sciences Sociales, kent deze linkse liefde voor het Europese project een tweevoudige geschiedenis. Ze is enerzijds gebaseerd op de erfenis van de Koude Oorlog, anderzijds op het linkse afscheid van de natiestaat. ‘Ten tijde van de Koude Oorlog had de sociaal-democratie behoefte aan een project dat tegenover zowel de macht van het sovjet-imperium als de Verenigde Staten gesteld kon worden’, zegt hij. ‘Dat vond ze in de Europese eenmaking. Het is om die reden dat de sociaal-democratie, samen met de christen-democratische partijen, een van de peetvaders van de economische unie is geweest – net als van de latere EU.’

Sapir wijst erop dat het Europese project, als een soort politieke totem, de mogelijkheid bood om andere kwesties te vermijden. Bovenal de wispelturigheden van het Europese nationalisme. Maar deze Europese droom was meer dan een sussend substituut voor onbeantwoorde vraagstukken. Eind jaren tachtig maakte onder linkse partijen gestaag de gedachte school dat er binnen het nationale kader geen vooruitstrevende economische politiek meer mogelijk was. Het gemondialiseerde kapitalisme zou elke vorm van Kleinstaaterei onverbiddelijk afstraffen. Vandaar volgens Sapir ook de trouwhartige ‘eurofilie’ van veel sociaal-democratische partijen in de recente crisis: ‘Vanuit het Europese federalisme was de eenheidsmunt niets dan een handige hefboom, die een onmisbaar onderdeel van de eenmaking moest vormen. Voor een afschaffing pleiten was niets minder dan “verraad”, en speelde enkel extreem-rechts in de kaart.’

Deze erfenis was al te duidelijk in de Griekse onderhandelingen. Weinigen ter linkerzijde waren bereid hun Europese geloofsartikelen op te geven om, in de woorden van Kouvelakis, zich toch nog aan ‘het lijk van dat andere Europa vast te klampen’. Jean-Luc Melenchon, leider van het Franse Front de Gauche, sprak zich in de nasleep van de Griekse capitulatie weliswaar furieus uit tegen de ‘destructieve neigingen’ van Duitse kant – hij betichtte de regering-Merkel er zelfs van voor de ‘derde keer in de geschiedenis Europa te hebben vernietigd’ – maar toch bleef ook zijn partij het Europese project, en overeenkomstige muntunie, trouw. Van mogelijke plannen om de eurozone ordentelijk op te doeken wilde hij niets weten. Eenzelfde reactie was te horen bij de aloude Parti Communiste Français, die zich in een perscommuniqué afwijzend uitliet over een mogelijke Grexit. Aan de overzijde van het Kanaal stelde de contraire Jeremy Corbyn, tot op heden favoriet voor het partijleiderschap van de Engelse Labour-partij, dat hij voor een verlengd lidmaatschap zou pleiten in het aankomende referendum. Een standpunt dat ook zijn rivalen binnen Labour aanhangen.

Maar bij andere delen van Europees links heeft vorige maand wel degelijk, in de woorden van de Engelse journalist Ambrose Evans-Pritchard, het equivalent van een emotionele aardbeving plaatsgevonden. Op 14 juli – een dag na het tekenen van het akkoord – sprak de Engelse publicist Owen Jones, dilettant van het nieuwe radicalisme in de Labour-partij, zich in een stuk in The Guardian plotseling uit voor een nee-stem in het aankomende referendum over het Britse EU-lidmaatschap. ‘Links moet nu een geloofwaardig, anti-EU-alternatief aanbieden’, schreef hij in reactie op de behandeling van Griekenland. ‘Te lang hebben we het veld aan rechtse eurosceptici overgelaten, die nu een monopolie bezitten op het vlak van eurokritiek.’

‘Te lang hebben we het veld overgelaten aan rechtse eurocritici, die nu een monopolie hebben op dit vlak’

Tegen het einde van het artikel introduceerde hij het ophef makende concept van een ‘lexit’ of left-exit, waarmee Europees links gezamenlijk afstand moet nemen van het EU-project. Over de gevolgen van de EU is hij kort: ugly indeed. Zelfs in naam van continentale solidariteit, of het idee van een ‘ander Europa’, valt er naar zijn mening niet meer te ijveren: ‘De Royal Mail mag dan door de Tories geprivatiseerd zijn, het is de EU die het proces begonnen is door het doorduwen van de liberalisering van de postdiensten. Wil je de spoorwegen nationaliseren? Dat betekent dat je niet alleen het spoorwegdecreet 91/440/EEC van de Europese Commissie moet zien te omzeilen, maar mogelijkerwijze zelfs het Vierde Spoorweg Pakket dat net door het Europese Parlement is goedgekeurd.’

Jones’ woorden kunnen op bijval rekenen. Tariq Ali – Brits-Pakistaans schrijver en doorgewinterd ’68-veteraan – schreef een open brief aan het Syriza-kader, waarin hij het ‘theologisch europeanisme’ van sommige partijleden op de korrel nam. Bovendien vindt Ali de schroom die bij vele Europese partijen heerst omtrent een terugkeer naar de natiestaat onterecht. ‘Het is geen kwestie van het “progressieve” internationalisme van de EU tegen het “regressieve” nationalisme van de lidstaten, maar een kwestie van soevereine staten tegen koloniale overheersers.’ Een Europese Unie die bij elkaar gehouden wordt door een cluster van non-agressiepacts en bescheiden handelsverdragen kan volgens Ali ook volstaan om ons niet terug in de draaikolk van rivaliteiten en oorlogen te storten.

Ook in Frankrijk klinkt gemor. De publicist Raoul Jennar schreef als comitélid van het Front de Gauche een lange brief aan zijn linkse geestverwanten, waarin hij hen maande afscheid te nemen van het idee dat ‘een ander Europa mogelijk is’. Hij gaf zelf toe te lang in deze illusie te hebben geloofd: ‘Toegepast op de hedendaagse Unie is die slogan tot een leugen verworden. We kunnen geen einde maken aan de Europese politiek zonder eerst de Europese instituties te ontmantelen. Dat is een fundamentele waarheid.’ Een andere gezaghebbende Franse stem, de econoom Frederic Lordon, staat hem hierin bij. De juiste strategie voor Europees links ligt voor hem in ‘liquideren, om vervolgens weer op te bouwen’.

De Latijnse ommezwaai is des te sterker in de Europese periferie. De Italiaanse econoom Stefano Fassina – als voormalig partijlid van Matteo Renzi een gezaghebbende stem binnen het Italiaanse politieke landschap – meende na het akkoord zelfs dat een linkse coalitie met ‘soevereinistisch’ rechts de enige optie was. In een taal die nog het meest deed denken aan een pamflet uit een guerrillaoorlog, riep hij de Zuid-Europese volkeren op tot het vormen van een ‘alliantie van nationale bevrijdingsfronten’, die tezamen een einde kunnen maken aan het economisch despotisme dat het mediterrane Europa onder de knoet zou houden. ‘We dienen toe te geven dat binnen de neoliberale kooi van de euro de linkerzijde haar historische functie kwijt is.’

Fassina’s opmerkingen vonden gehoor bij de Italiaanse partijleider Beppe Grillo – stichter van de befaamde Vijfsterrenbeweging – die in een stuk in de Italiaanse pers zijn bekering van euroscepticus tot volwaardige anti-europeanist uit de doeken deed. ‘Het is moeilijk om je een man voor te stellen die harder voor zijn volk heeft gevochten dan Tsipras. Hij heeft het geprobeerd, en zijn taak is onmogelijk gebleken. Italië dient hier lessen uit te trekken, en moet zo snel mogelijk de muntunie verlaten.’ De ontmoedigende groeicijfers van de Italiaanse economie suggereren dat Grillo’s pleidooi ook in Italië levensvatbaarheid bezit. De tweehonderdduizend handtekeningen die hij heeft verzameld om zijn plan van een democratisch fiat te voorzien, leiden tot nervositeit in het Italiaanse parlement.

‘De Monti’s, Chiracs en Schröders zouden voor een tribunaal gesleept en berecht moeten worden’

In weinig landen laat de ‘emotionele aardbeving’ bij europeanistisch links zich zo duidelijk voelen als in Duitsland. Aan een nu al twee jaar slepend debat tussen twee van de belangrijkste stemmen aan de Duitse linkerzijde – de sociologen Jürgen Habermas en Wolfgang Streeck – kwam op 13 juli een abrupt einde. Een zwaarmoedige Habermas gaf in een interview toe dat zijn antifederalistische tegenstander op vele punten gelijk had gekregen. ‘Ik vrees dat de Duitse regering in amper één nacht al het politieke kapitaal heeft verspeeld dat in de naoorlogse periode vergaard is.’ De aloude leuze van Thomas Mann – geen Duits Europa, maar een Europees Duitsland – leek voor Habermas verder dan ooit: ‘Wat de Duitse regering gedaan heeft, is een open claim op Europese hegemonie. De hervormingen zijn gewoonweg zinloos, en zullen alleen maar meer ellende voor het Griekse volk brengen.’

Na het interview riep de Duitse krant Die Zeit Streeck uit tot de overtuigende winnaar van het debat. Hij had al die tijd de ware aard van de ‘Brusselse liberaliseringsmachine’ doorzien. Streeck zelf reageerde in een gesprek met het Italiaanse opinietijdschrift L’Espresso met een zoveelste sneer aan het adres van habermasiaans links, dat maar niet wilde inzien dat hun geloof in ‘meer’ Europa een van de grootste schuldigen in de huidige tragedie was. ‘De gelijkstelling van de euro met Europa’ – zich baserend op een uitspraak van Merkel dat ‘een gestrande euro een gestrand Europa impliceert’ – ‘is niets dan pure ideologie. We hebben vandaag twee opties: het voortzetten van de beleidsfouten uit het verleden, of het terugkeren naar een systeem van stabiele wisselmunten, om zo de verschillen tussen Europese landen te erkennen.’

Streecks pleidooi was ook bij Duits links niet aan dovemansoren gericht. In een lange, programmatische tekst stelden twee parlementsleden van het Duitse Die Linke dat de partij over haar relatie tot de Europese Unie ‘diepgaand’ moet reflecteren. Zij keren hiervoor onomwonden terug naar de geloofspunten van partijoprichter Oskar Lafontaine, voormalig minister van Financiën van de Bondsrepubliek en overtuigd euroscepticus. ‘Het is duidelijk dat we grote fouten hebben gemaakt in het verleden. We dachten, lange tijd, dat een progressieve kritiek van de EU in wezen onmogelijk was. De recente nederlaag kan voor ons nu nog enkel betekenen dat ware linkse politiek tegen de Europese instellingen gericht moet zijn. Hieruit volgt dat socialistische politiek enkel buiten het keurslijf van de eurogroep mogelijk is.’

Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Uit een recente peiling van het Duitse weekblad Stern bleek dat maar liefst 53 procent van de Linke-kiezers het optreden van Merkel in de Griekse crisis steunt. Dit onthutsende cijfer laat zich door zowel Sapir als Streeck eenvoudig verklaren. Duitsland heeft ongekend geprofiteerd van de euro, en zal de zegeningen van de eenheidsmunt daarom niet snel opgeven. Zoals Streeck zegt, is er in Duitsland ‘een sterk gevoel dat de Grieken te veel vragen. Dat terwijl ze juist nog meer zouden moeten vragen: de leiders die hun de euro verkocht hebben – de Monti’s, Chiracs, Schröders – zouden voor een tribunaal gesleept en berecht moeten worden.’

In andere landen is de stemming, zeker onder linkse kiezers, aanzienlijk minder positief. Cruciaal – niet alleen voor links, maar voor de hele Europese Unie – wordt de reactie van de Spaanse protestpartij Podemos op de Griekse gebeurtenissen. Volharden zij in hun streven om de euro van binnenuit te veranderen? Of sluiten zij zich aan bij de lexit-stemmen?

Podemos-leider Pablo Iglesias gaf in een recent gesprek te kennen dat ‘het nu wel duidelijk is dat de leiders in de eurogroep antidemocratisch zijn’. Het ‘sociaal europeanisme’ dat Iglesias en consorten enkele maanden geleden nog voorstonden, is omgeslagen in een besef dat de links-populisten ‘niet genoeg divisies hebben’ om de eurocratie alleen te bestrijden, en dat een aanval op lokale elites het hoogste is waaraan ze zich na de verkiezingen kunnen wagen. Maar helemaal lijkt Iglesias de hoop nog niet te hebben opgegeven. Ook na het Griekse debacle blijft hij onvermoeid voor een Spaanse schuldafschrijving pleiten, en bereidt hij zich voor op een ongeëvenaarde krachtmeting met de Brusselse machten. Ondertussen spoort hij zijn volgelingen tot geduld aan. ‘Iedereen weet dat dit akkoord ons doet denken aan een nieuw Versailles-verdrag. Maar politiek is geen bokswedstrijd. Als je er heel erg slecht voor staat, wordt de politieke strijd op een schaakbord uitgevochten, waar je moet zien te overleven zonder je paarden, lopers en pionnen. In dat opzicht had de Griekse regering weinig keus.’

Wat Iglesias’ volgende zet zal zijn na de aankomende verkiezingen in november is nagenoeg onbekend – ook bij de meeste partijleden. Maar één zaak is zeker: het zal een behoorlijke dosis schaakgenialiteit vergen om in Brussel, samen met andere linkse spelers, zijn ‘sociaal europeanisme’ nog af te dwingen. Dat weet Iglesias maar al te goed, getuige het credo dat hij tijdens debatten herhaalt van een van zijn favoriete denkers, de linkse huisideoloog Antonio Gramsci: ‘Er is één zaak die ik zeker weet: als jij met je hoofd tegen de muur beukt, zal het niet de muur zijn die breekt, maar wel je hoofd.’


Beeld: (1) (Pavel Constantin/ Cagle)