Hoe het Peter Meel, de auteur van een binnenkort te verschijnen vuistdik boek over Jan Voorhoeve, te moede was nadat hij al het materiaal verzameld had, weet ik natuurlijk niet. Maar ik stel me zo voor dat hij, met al de bewondering en sympathie die hij voor hem koesterde, toch wel zo nu en dan zijn wenkbrauwen zal hebben gefronst over Jans overmatige betrokkenheid bij de nationalistische groepering rondom Eddy Bruma, Wie Eegi Sanie (WES). De literair begaafde en ideologisch bevlogen advocaat Bruma werd algemeen als communist aangemerkt en dat leidde er onvermijdelijk toe dat Voorhoeve door velen als crypto-communist werd beschouwd. De beminnelijke Voorhoeve werd bijna razend om telkens en telkens weer te moeten uitleggen dat men het bij het verkeerde eind had en dat zijn samenwerking met WES hem de mogelijkheid bood om tot de volkscultuur door te dringen waar de vernederlandste bovenlaag van de bevolking op neerkeek. In het boek Op zoek naar Surinaamse normen komt Voorhoeve naar voren als een typische enthousiasteling uit de jaren vijftig, die, wars van hypocrisie en opportunisme en niet bepaald begiftigd met diplomatieke gaven, zich met hart en ziel heeft ingezet voor de Surinaamse creolistiek en literatuur.
VOORHOEVE WERD in 1923 op Java geboren. Om gezondheidsredenen werd hij in 1932 naar Nederland gezonden. Na zijn eindexamen HBS en een onderduikperiode behaalde hij in 1946 het diploma gymnasium. Hij ging in Amsterdam studeren en bekwaamde zich in de taalkunde en geschiedenis van West-Indië. In 1949 trouwde hij met Jacoba Cornelia Johanna (Koos) van Schoten. In 1950 bracht hij zijn eerste bezoek aan Suriname, waar hij voor de duur van drie maanden de hoogleraren Hellinga en Pee assisteerde bij een taalonderzoek. Terug in Amsterdam was hij de motor achter het uitkomen van het Suriname-nummer van De Tsjerne in 1953. Het tijdschrift onder de bezielende leiding van Fedde Schurer en Anne Wadman koos positie ten gunste van de Friese taal en cultuur en sympathiseerde met bewegingen die op de bres stonden voor taalminderheden.
Het uitkomen van dit nummer in het Fries is en blijft een opmerkelijke gebeurtenis. Voorhoeve, die in Amsterdam in contact was gekomen met nationalistische jongeren, voelde aan dat er behoefte bestond aan een manifestatie van hun culturele uitingen. Op schrift was er niet veel. Wat er was moest moeizaam bijeengegaard worden en ook nog aan strenge literaire maatstaven voldoen. Om dit voor elkaar te krijgen heeft Voorhoeve nauw samengewerkt met Bruma. Ogenschijnlijk is er niet zo veel aan de hand, in werkelijkheid moest een niet-bestaande en nauwelijks denkbare Surinaamse literatuur uit de grond worden gestampt. Ja, er was een eenling, Albert Helman (Lou Lichtveld), maar die stond op eenzame hoogte daarbuiten. Een paar jaar later maakte Voorhoeve kennis met Henny de Ziel, met wie hij levenslang bevriend zou blijven. Hij bezorgde de in het Sranantongo geschreven gedichten van Trefossa (De Ziel), die in 1957 onder de titel Trotji (Voorzang) in Amsterdam uitkwamen. Deze bundel hoogwaardige poëzie wordt nog altijd beschouwd als het begin van een eigen Surinaamse literatuur. Samen met Ursy Lichtveld, de bedeesde nicht van de allesbehalve bedeesde Lou, stelt hij een bloemlezing samen van de Surinaamse koloniale literatuur: Suriname, spiegel der vaderlandse kooplieden.
Het zijn vooral de brieven uit de periode 1956-60 die de persoon en de inzichten van Voorhoeve het best doen kennen. Want naast zijn activiteiten voor het bijbelgenootschap zette hij zich in voor zijn cultuurpolitieke idealen. Hij ijverde voor een nieuwe spellingsregeling, schreef en regisseerde hoorspelen en toneelstukken, trad op als hoorspelacteur, presenteerde een cultureel radioprogramma en stelde een cursus Sranantongo samen. Hij zat samen met De Ziel en René de Rooy in de redactie van het literaire tijdschrift Tongoni, dat gratis onderdak kreeg in het tijdschrift Vox Guyanae, waarvan de schrijver van dit artikel een der redacteuren was.
Omdat de brieven van Voorhoeve doortrokken zijn van de verwijten die men hem maakte wegens zijn betrokkenheid bij Bruma’s WES is het goed om in een van zijn brieven te lezen wat hij in die beweging zag. ‘Het is een groep, die op cultureel gebied werkt met een sociaal-pedagogisch doel. Men wil de psychologische problemen in de creolengroep (onzekerheid, minderwaardigheidsgevoelens, gebrek aan normen etc.) oplossen door hen terug te voeren op een eigen cultuur, een als eigen ervaren cultuur en hen zo maken tot zelfbewuste vrije mensen.’
Dat de kerk zo afwijzend tegenover Bruma stond, maakte de positie van Voorhoeve extra moeilijk. Elders heet het: 'Ik zoek de basis van de problemen steeds meer in de angst. Deze samenleving is bezeten door angsten, vooral in de leidende klassen.’ Men ziet, schrijft hij, in de WES de Mau Mau van Suriname. Voorhoeve, die zich niet met politiek inliet, had kennelijk geen oog voor het leidersprincipe van Bruma en diens weinig democratische instelling die later, maar dan zijn we al in de Bouterse-periode aangeland, aan het licht zou komen. Vandaar dat we in de brieven de naam van Jopie Pengel nauwelijks tegenkomen, terwijl diens aanhang onder de volksklasse toch vele malen groter was dan die van Bruma. Die gerichtheid op het creools eigene maakte ook dat er van wezenlijke belangstelling voor de beide andere volksgroepen, die van de Hindoestanen en die van de Javanen, nauwelijks sprake was. Hij liet dat aan de anderen over, die, de goeden uitgezonderd, naar hartelust en met overdadig opportunisme politiek bedreven. De lezer moet niet denken dat het merendeel van de brieven zwaar op de hand is. Over het liefdesleven van de mannen zou hij een Decamerone kunnen schrijven. Hij vermeldt wel dat Koos ze maar een stel viezeriken vindt. Zijn voornaamste tegenvoeter op cultureel gebied is Lichtveld, die zijn proefschrift had afgekraakt. Lichtveld zag niets in het opwaarderen van het Sranantongo tot nationale taal.
Voorhoeve over Lichtveld: 'Lichtveld is nu een heel bijzonder groot man geworden. Zijn culturele wil is wet ten departemente en op het kabinet van de Gouverneur en overal. Dat wordt soms bijzonder lachwekkend, want ik laat op het ogenblik mijn kop afhakken wanneer Lichtveld geen domme man is, ondanks al zijn virtuositeit. Men heeft een nieuw vak gecreëerd: kennis van de Surinaamse maatschappij. Lichtveld en het departement schrokken geweldig toen het voorlopig leerplan voor de dag kwam, waarop onder meer stond: kennis van de Creoolse, Hindoestaanse en Javaanse cultuur in Suriname. Die culturen bestonden namelijk niet en konden niet anders beschouwd worden dan als verwordingen van de schone oorspronkelijke culturen. Lichtveld had toen het geniale idee dat men de West-Afrikaanse, Indiase en Austronesische cultuur diende te doceren op school, waardoor de leerlingen veel meer zullen begrijpen van hun eigen maatschappij.’
De levendigheid van de brieven maakt het lezen vaak tot een plezier, al dreigt een zekere eentonigheid waar het om telkens weer dezelfde problemen gaat. Van de adressanten noem ik alleen maar J.J. Voskuil. Als student had Voorhoeve zich in het vrijgevochten milieu bewogen dat Voskuil in Bij nader inzien beschrijft en waarin hij als Flap Hupperts wordt geportretteerd. In 1975 verschijnt Creole Drum, een anthologie van de creoolse literatuur in Suriname, verzorgd door Voorhoeve en Ursy Lichtveld, door Vernie A. February in het Engels vertaald. Het is het mooiste en meest blijvende geschenk dat Suriname bij het verkrijgen van de onafhankelijkheid in ontvangst heeft mogen nemen.
In 1968 werd Voorhoeve benoemd tot hoogleraar Afrikaanse taalkunde en met Afrikaanse talen samenhangende creoliseringsverschijnselen. Hij overleed geheel onverwacht op 30 januari 1983 in Parijs.
Dichters & Denkers
Naïef nationalisme
VOOR WIE HET niet (meer) weet, Jan Voorhoeve was een linguïst die door het Nederlandse Bijbel Genootschap in 1956 voor vier jaar naar Suriname werd uitgezonden om een nieuwe bijbelvertaling in het Surinaams, het Sranantongo, te maken. Hij heeft zich beijverd voor de opwaardering van die verguisde Assepoestertaal, met de uitgesproken bedoeling om daarmee het zelfbewustzijn van de Surinamer te verhogen. Ter plaatse werd het een voortdurend vechten en argumenteren om zijn van het koloniale patroon afwijkende opvattingen ingang te doen vinden.
www.groene.nl/1997/46