‘De staat is inderdaad geen machine, maar wel bij uitstek een project dat het geluk van de mensen moet dienen’

Dorien Pessers is sinds ze met emeritaat ging, in de zomer van 2017, verlost van het drukbezette universitaire leven, maar het valt nog altijd niet mee een afspraak met haar te maken. Ze bewaakt haar dagen, om zo veel mogelijk tijd met haar acht kleinkinderen te kunnen doorbrengen. Veel leukers dan haar bestaan als oppas-oma kan ze zich niet voorstellen, hoezeer de rechtsfilosofe haar studenten ook mist, maar toch: het lukt haar niet helemaal onbevangen in zorgeloos welbehagen van dat plezier te genieten. Daarvoor knaagt de ongerustheid over het leven dat haar kleinkinderen tegemoet gaan te veel.

Die bezorgdheid steekt dieper dan de gebruikelijke sores die grootouders over hun kleinkinderen hebben – kijken ze wel uit in het verkeer? Drinken ze niet te veel? Doen ze het goed op school? – en is in letterlijke zin existentieel. ‘Ik vrees de toekomst, vanwege die enorme milieuschuld die wij, de generaties van nu, naar onze nakomelingen doorschuiven, en door de weigerachtigheid van de politiek en, vooral, het grote bedrijfsleven om de klimaatcrisis werkelijk serieus aan te pakken’, zegt Pessers.

‘Hoe hoort het te zijn? Dat je naar je kinderen en je kleinkinderen kijkt en je je verheugt over hun toekomst. Dat is een heel vitaliserend perspectief, dat je ook kan verzoenen met je eigen dood. De dood, die vind ik erg omdat ik de kinderen dan niet meer zie, maar het einde zou me minder zwaar vallen als ik weet dat hun belangen min of meer verzekerd zijn. Maar nu lig ik wakker van de gedachte: hoe zal hun toekomst eruitzien? Kunnen ze nog ergens goed wonen? Hebben ze nog genoeg te eten? Is hun wereld dan eigenlijk nog leefbaar? Ik overdrijf niet: sinds ik grootmoeder ben, ben ik een milieufreak.’

Ik houd Pessers het denkbeeld voor dat je geboorte een opdracht is. Je komt op aarde om een betekenisvol leven te leiden, er iets van te maken, niet alleen voor jezelf maar ook voor anderen – een notie die je in de meeste religieuze tradities terugvindt. In de christelijke is zij neergeslagen in het schuldbegrip. De gedachte dat je schuldig wordt geboren kan gelovigen als een keurslijf omknellen en hun leven tot een frustrerende ervaring maken, vooral in de beleving van seks, maar tot de kern teruggebracht gaat dit schuldbegrip om verantwoordelijkheidszin.

In de eerste plaats wijst het je op je eigen feilbaarheid: je kunt fouten maken of je vergissen. Zonder dit schuldbesef kun je jezelf als onfeilbaar gaan zien. Je zult dan ook geen schaamte meer kunnen ervaren, want schaamte is het besef dat je te kort bent geschoten. In de wereld van de macht en de politiek zijn de voorbeelden van schaamteloosheid legio, met in extremo dat van president Trump: hij liegt, bedriegt en bedreigt zonder enige gêne. Tot boetedoening zullen de schaamtelozen evenmin in staat zijn, althans, zij zullen er niet de zin van inzien om zich rekenschap te geven van hun handelen en spreken, of dat botweg weigeren.

In de tweede plaats kun je schuld opvatten in de betekenis van verschuldigd zijn: een verplichting die je aan anderen hebt. Je leeft niet alleen maar in relaties met anderen, dicht bij jou of verder weg. Dat is een kwestie van gevoel, maar ook van verstand, blijkt uit het liefdegebod in de bijbel: ‘Heb de Here lief, met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht.’ Behalve morele waarden zijn barmhartigheid, opofferingsgezindheid, mededogen dus ook rationele richtlijnen: je moet in je handelen je verstand gebruiken.

Je hoeft niet gelovig te zijn, zegt Pessers, die dat zelf ook niet is, om het verantwoordelijkheidsbesef dat uit beide schuldnoties voortkomt op waarde te kunnen schatten. Als het gaat om de steeds grotere milieuschuld impliceert dat besef dat mensen verstandiger zouden moeten omgaan met de leefomgeving die aan hun zorg is toevertrouwd zolang ze op aarde zijn.

‘Inderdaad, Trump is het summum, een pervers voorbeeld van een machthebber die vindt dat hij aan de toekomst niets verschuldigd is. Hij ontkent de milieucrisis gewoon en noemt het klimaatprobleem een hoax. Maar het probleem is groter dan hij alleen. In onze cultuur is de schuldervaring, in de betekenis van verschuldigd zijn, in sommige opzichten steeds minder dwingend. Mensen leven alsof ze tegen zichzelf zeggen: de geschiedenis begint bij mijn geboorte en eindigt bij mijn dood. Après moi le déluge. Maar we maken allemaal deel uit van een intergenerationele keten die de levenden verbindt met de doden en met degenen die na ons komen. Die keten breekt als we de aanspraken uit het verleden evenmin als aanspraken uit de toekomst niet meer erkennen. Of gewoon negeren.’

Die intergenerationele keten komt vooral tot uitdrukking in het erfrecht. ‘Daarin komt de gedachte tot uitdrukking dat je als legataris een morele plicht hebt om verantwoordelijk om te gaan met de erfenis. Dat wat je ontvangt, dat kun je aan de generaties vóór jou niet teruggeven, maar je kunt wel je dankbaarheid ervoor tonen door het goed te beheren en netjes na te laten aan de mensen die na jou komen. Zo is geven aan de levenden eigenlijk ook geven aan de doden, las ik ergens in de Franse antropologische literatuur: een goed beeld van die intergenerationele keten. Maar in een cultuur van après moi le déluge voel je je geen schuldenaar meer, jegens de generaties uit het verleden noch jegens die uit de toekomst. Zeker als het gaat om de milieuschuld zie ik een schaamteloze nalatigheid en onverschilligheid ten aanzien van dat wat we ontvangen hebben.’

Dorien Pessers (1951), medeoprichter van het Clara Wichmann Instituut en lid van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, doceerde rechtstheorie aan de Vrije Universiteit en aan de Universiteit van Amsterdam. In haar colleges en studies beperkte ze zich nooit tot alleen de rechtswetenschap, maar betrok ze ook geesteswetenschappen als filosofie, sociologie en antropologie in haar beschouwingen. Tijdens het gesprek – bij haar thuis met thee, koek en sigaretten – citeert zij herhaaldelijk Franse en Duitse denkers: een van haar kleine ergernissen is de oriëntatie van de academische wereld op de Angelsaksische intellectuele traditie, waardoor de ideeënrijkdom in het Franse en Duitse denken nauwelijks doordringt in het Nederlandse academische debat.

‘Kunnen ze nog ergens goed wonen? Hebben ze nog genoeg te eten? Is hun wereld dan eigenlijk nog leefbaar?’

Een centraal thema in haar werk, ook in haar proefschrift Liefde, solidariteit en recht (1999), is ‘wederkerigheid’, volgens haar het ‘oer-mechanisme’ van de sociale orde. De wederzijdse afhankelijkheid die generaties met elkaar verbindt is zo’n vorm van wederkerigheid.

‘Volgens de antropologen’, licht ze toe, ‘is een van de grote wendingen in de geschiedenis van de mensheid het moment geweest waarop een van de stammen, na jarenlange strijd en geweld met andere, besloot de speren neer te leggen. Daarmee weerstonden ze de impuls die tot dan toe in hun overlevingsstrijd het handelen bepaalde: te doden voor ze zelf werden gedood. En zo kwamen de mensen er gaandeweg achter dat als ze de hand uitstaken, dus als ze gaven, uiteindelijk duurzame vrede tot stand kon komen – een toestand waarin ze de akkers konden bewerken, de graanschuren vullen en met de overschotten zelfs wat handel drijven. Zo was de honger voorbij, ontstond er contact met vreemden en kon er een cultuur opbloeien.’

Als structuurprincipe van de sociale orde is wederkerigheid dus zo oud als de mensheid, zegt Pessers. ‘Zonder dit mechanisme is geen verzoening tussen vreemden mogelijk en blijven angst, afweer en agressie altijd op de loer liggen. Er zou nooit een min of meer vreedzame samenleving tot ontwikkeling kunnen komen. Dat de homo sapiens tevens een homo donator is, een gevende mens, is dus ook gewoon welbegrepen eigenbelang, want dit oer-mechanisme van de wederkerigheid is een mechanisme van de vrede.’

Volgens haar werkt dat oer-mechanisme meestal zo goed doordat het vermogen tot wederkerigheid in onze mentale genen zit. ‘Als je je hand uitsteekt, dan geven de meeste mensen een hand terug. Niets is zo pijnlijk als een hand die geweigerd wordt, of als een onbeantwoorde blik. Stel je voor: je staat in een volle lift met mensen die je niet kent en het ding staat opeens stil. Jij poogt het ijs te breken met een opmerking, zoiets van: “Wat nu weer?” Meestal werkt dat, zeggen anderen wat terug en ontstaat een gesprek. Stel nu dat het na jouw openingszet doodstil blijft in die lift. Niemand reageert, iedereen blijft voor zich uit kijken. Dan voel jij je niet alleen buitengewoon beroerd, maar ook gedepriveerd. Je gaf iets – een woord, een blik – en er wordt niets teruggegeven. Er komt, met andere woorden, geen wederkerigheid tot stand, en dáárdoor juist vijandigheid.’

In haar boekje De rechtsstaat voor beginners (2011) beschrijft Pessers wederkerigheid als een ‘onophoudelijk circulair proces van geven, ontvangen en teruggeven’ binnen een kring die steeds verder uitdijt. ‘Wederkerigheid is het sociale cement. Waarom? De eerste basis voor vertrouwen wordt gelegd zodra de ander de uitnodiging tot contact aanneemt en blikken en woorden retourneert. Het signaal is: ik ben je niet vijandig gezind, ik zal je niet belagen. Wederkerigheid heft dus het vreemde in de ander op. En naarmate de uitwisseling langer duurt en de kring van mensen die zich met elkaar kunnen identificeren ruimer wordt, zal het onderlinge vertrouwen toenemen en een gemeenschappelijk stelsel ontstaan van betekenissen, verwachtingen, waarden en normen. Dat is de dynamiek van dit oer-mechanisme. Dankzij die dynamiek bestreden de stammen elkaar niet meer, later de steden en dorpen niet, de meeste landen niet, en hebben we zelfs de Europese Unie gekregen.’

Daarmee zijn ook de politieke vijanden van wederkerigheid geïdentificeerd: het populisme en het neoliberalisme, beide ideologieën die zijn gebaseerd op wantrouwen. Het populisme, althans de nationalistische variant daarvan, richt zich juist op verkleining van de kring van mensen die zich met elkaar kunnen identificeren: alleen degenen die voldoen aan de eigen politieke maatstaven van ‘het volk’ verdienen het vertrouwen. ‘In radicale vorm speelt het populisme in op het irrationele repertoire dat op de bodem van ieders ziel ligt’, zegt Pessers. ‘Angst. Ressentiment. Agressie. Er hoeft maar weinig olie op het vuur te worden gegooid of de emoties laaien op.’

Het neoliberalisme, dat onvoorwaardelijke geloof in de markt als ordenend mechanisme, is nogal agressief antimaatschappelijk. Het wantrouwt alles dat zich niet als een bedrijf laat inrichten of waarvan het resultaat niet goed is te calculeren, waaronder culturele instituties als de kunsten, de universiteiten, de religie en de zorg, die volgens Pessers de humuslaag zijn van de wederkerigheid in de publieke sfeer.

Het ‘doldwaze’ neoliberalisme heeft stevig huisgehouden onder die cultuurdragers, zegt zij: ‘Max Weber noemde die instituties Sinngebilde, betekenissystemen die zin geven aan het leven. Ze hebben een eigen moraal, anders dan die van de markt, want je verbindt je niet contractueel met elkaar, maar ohne Vertrag, als deelgenoten in publieke instituties en publieke goederen. Goed onderwijs, goede zorg, zinnige arbeid maken mensen gelukkig en bieden kansen op ontplooiing. Ze genereren daarom een gevoel van verschuldigd zijn, van loyaliteit en solidariteit. Dat is een binding die de wederkerigheid bevordert: je krijgt veel en daarom ben je bereid veel terug te geven, in de zin van goede zorg voor de instandhouding. Daaraan dankten we die goed ontwikkelde sociale rechtsstaat die we tot in de jaren tachtig hadden, met een hoog welzijnsniveau, goed onderwijs, behoorlijke sociale zekerheid en een levendige publieke sfeer. De afbraak daarvan komt op het conto van de neoliberalen. Zij misten het historisch en sociologisch besef om de kwaliteit te onderkennen van wat ze neerhaalden.’

Een maatschappelijk systeem dat is gebaseerd op wederkerigheid is dus een kwetsbaar systeem, concludeert ze. Over het populisme: ‘Wederkerigheid vereist altijd een open mind, de bereidheid tot ontmoeting en communicatie met de ander, want anders zal hij altijd een vreemde blijven. En een politieke beweging die de werkelijkheid ordent in een ouderwets wij-zij-schema maakt van die vreemdeling weer een vijand en bevordert de angst, de afweer, de agressie.’

‘De aarde is volgens het CDA van God gegeven. Dus ik snap echt niet dat het zo onverschillig staat tegenover onze leefomgeving’

Het populisme verzet zich dus niet alleen tegen vreemden, het creëert ze ook. Dat effect wordt versterkt door de identiteitspolitiek die met het populisme is meegekomen en die mensen reduceert tot een enkele eigenheid, zoals ‘moslim’, ‘christen’, ‘homo’, ‘jood’ of ‘hard werkende Nederlander’.

Pessers: ‘Michel Foucault, toch een zeer gerenommeerde homo, vond de uitspraak “ik ben een homo” buitengewoon vreemd. Waarom vond hij dat? Omdat je je identiteit dan terugbrengt tot niet meer dan het object van je seksuele verlangen, tot je genitale activiteiten. Je reduceert jezelf tot louter een seksueel wezen, ondanks alles wat een mens nog meer is. Aan de andere kant: ik vind dat homo’s en gekleurde mensen in Nederland alle recht van spreken hebben naarmate de discriminatie toeneemt. Wanneer je tegen hen zegt: we accepteren jou, zien jou als gelijke, mits je je volledig aanpast aan onze gebruiken, onze cultuur, onze gewoontes, dan leg je hen op het procrustesbed van de gelijkheid. Dan zet je het gelijkheidsbeginsel in om mensen af te richten. Dus zo gek is het niet als die mensen dan zeggen: wat denk je wel, ik zal zijn wie ik ben en ik heb een eigen homocultuur – die uiteraard meer is dan genitale fixatie – of een eigen zwarte cultuur.’

Als populistische politici over gelijkheid praten bedoelen ze dat we allemaal hetzelfde moeten zijn, dat wil zeggen, ons moeten conformeren aan het ‘wij’ dat zij hebben geformuleerd. Hun gelijkheidsidee is conformistisch van aard. Dat is een cruciaal verschil met gelijkheid in de rechtsstaat, waarin het om gelijkheid voor de wet gaat, met gelijke rechten voor elk individu. Dat verklaart het probleem dat populisten met de rechtsstaat hebben. De rechtsstaat biedt iedereen, zonder uitzondering, dezelfde grondrechten. Maar als je, zoals de populisten, mensen die anders zijn dan jij als ongewenste vreemden ziet, dan heb je het liefst dat rechten die je voor jezelf vanzelfsprekend vindt van die anderen worden afgenomen. Dan ligt het wederkerigheidsbeginsel in de rechtsstaat aan duigen.

‘Dat is de grootse prestatie van de rechtsstaat’, zegt Pessers. ‘Dat wij elkaar verplichten elkaar als gelijkwaardig te erkennen, op grond van een rationele wederkerigheid: ik ken jou niet, ik herken jou niet, misschien vind ik je zelfs een weerzinwekkend wezen en walg ik van je, maar van je rechten blijf ik af. Ik zal je erkennen als een mede-rechtssubject met dezelfde rechten als ik. Beëindig je die rationele wederkerigheid, door grondrechten selectief in te perken of zelfs af te schaffen, dan zet je wat Jürgen Habermas zo mooi noemt de causaliteit van het noodlot in gang. Een neerwaartse spiraal van het noodlot. Dan gaat het van kwaad tot erger. Ook hier zie je weer dat het sociale contract dat de rechtsstaat schraagt een kwestie van welbegrepen eigenbelang is. Want zolang ik de ander in zijn rechten laat, zo lang is de kans groter dat hij mij ook in mijn rechten laat.’

In dat licht bezien kenschetst Pessers het recht als orde die op de wanorde is veroverd. ‘De antropologische functie van rechtsregels is om in de chaos van het menselijke bestaan oriëntatie en houvast te bieden binnen formele en afgebakende posities. Spiegelbeeldig geredeneerd: politici die de rechtsstaat aan hun laars lappen creëren chaos. De orde van het recht is dus een precaire orde. Voor je het weet staan de barbaren weer aan de poort.’

V olgens Pessers is nu een ‘ecologische rechtsstaat’ geboden, om de toekomst van de kinderen en de generaties na hen veilig te stellen. Het probleem is, zegt ze, dat wederkerigheid in zo’n nieuw rechtsstaatmodel moeilijk, of misschien zelfs niet tot stand is te brengen. Een wezenskenmerk van wederkerigheid is dat je geeft in het vertrouwen dat jouw gift eens wordt verevend. Je kunt daarop vertrouwen doordat bij degene aan wie je geeft een gevoel van verplichting jegens jou ontstaat.

Maar dat gaat niet op in de relatie met de generaties van de toekomst, de mensen die nog geboren moeten worden, want die kennen we niet, die laten niet van zich horen. Er dreigt ook geen sociale splijting als we hun belangen ontkennen, miskennen of negeren. ‘Het oer-mechanisme van de wederkerigheid werkt niet tussen mensen bij wie het uitgesloten is dat ze elkaar ooit zullen kennen of tegenkomen. De cirkelgang van geven, ontvangen en teruggeven is tussen hen onmogelijk. Dus moeten we op zoek naar een rechtsstaatmodel waarin we ons wel verschuldigd voelen aan nog ongeboren mensen.’

In het nadenken over zo’n ecologische rechtsstaat waren de drie morele vuistregels uit het Romeinse recht een leidraad voor Pessers: je behoort eerlijk te leven, niemand schade toe te brengen en aan een ieder het zijne te geven. Die moraal zit voor een belangrijk deel besloten in het erfrecht. ‘Zoals het sociaal contract het denkmodel voor de liberale en sociale rechtsstaat was, zo zou het erfrecht misschien het denkmodel voor de ecologische rechtsstaat kunnen zijn. De morele lading van het erfrecht is dat je dankbaar moet zijn voor wat je krijgt van de vorige generatie. Zo ontstaat het gevoel van verschuldigd zijn. Je bent het aan de generatie na jou verplicht om wat jij eerder kreeg in goede orde door te geven.’

Het is geen toeval, betoogt zij, dat preambules bij milieurechtverdragen vaak zijn geformuleerd in die familiale metafoor van het erfrecht. ‘Wij, de mensheid, zijn een family of man, heet het bijvoorbeeld. We hebben een common heritage. Holle woorden misschien, slogans, maar rechtsfilosofisch ben ik geïnteresseerd in het vocabulaire dat juristen kiezen. Het zijn woorden die de verhouding beschrijven tussen de generaties van nu en die van de toekomst als het gaat om de milieuschuld. Wat mij dan verbaast is het volgende. We zijn heel zuinig op ons erfgoed. We bouwen monumenten om onze voorvaderen te vereren, we houden de kunstschatten die we aan hen hebben te danken met uiterste zorg in stand. We schrijven biografieën, we maken films over het erfgoed. Maar waarom verwaarlozen we dan onze zorgplicht voor het enige écht onmisbare erfgoed: onze natuurlijke leefomgeving?’

Vooral van het cda begrijpt ze niet hoe het de gestage milieuvernietiging voor zijn verantwoording kan nemen en met zijn beleid bevordert. ‘Ten opzichte van de milieucrisis is die partij helemaal losgeraakt van haar christelijke wortels. De aarde is volgens het cda van God gegeven. Dus ik snap werkelijk niet dat het zo onverschillig staat tegenover onze leefomgeving. Met de vvd is het cda de partij die nog steeds een schaamteloze landbouwpolitiek voorstaat. De enorme vervuiling die ze hebben toegestaan, vooral in Brabant, in de intensieve veehouderij, daar staat mijn verstand bij stil. Nee, op dat cda en de vvd rust een grote schuldenlast, drukt u dat alstublieft met vette letters af.’

Toch hoopt Pessers dat de erfrechtelijke verplichtingen van de ene generatie aan de andere ook in een ecologische rechtsstaat in rechtsregels kunnen worden omgezet. ‘In ons collectieve geheugen is die morele plicht om te behouden wat we hebben nog levendig aanwezig, gezien de liefde die we koesteren voor de cultuurschatten van onze voorouders. Waarom zou die liefde dan niet zijn te activeren voor het milieu? Daar komt bij: de meeste ouders zullen hun kinderen echt niet zomaar, willekeurig onterven. Dan is het toch ongerijmd dat ze wel onverschillig zouden zijn over het milieu dat ze hun doorgeven?’

Zo’n systeem van generationele schuld in een ecologische rechtsstaat strookt volgens Pessers met een oude, onverminderd waardevolle rechtsstatelijke traditie. ‘De rechtsstaat, dat lijkt allemaal droge juridische kost, maar dat is hij niet. In zijn diepste wezen is hij een project, een utopisch project. Hij kwam tot stand uit het verlangen naar een betere wereld, na de Europese godsdienstoorlogen, na die ellende van het feodale systeem met die immense sociale splijting in de zeventiende en achttiende eeuw.’

Het verlangen naar een andere, betere wereld, naar vrijheid en ontplooiing van mensen, naar het geluk hier en nu, dat was de kern van het sociaal contract dat de Verlichting tot stand moest brengen. Pessers: ‘Als Rutte dan zegt: “De staat is geen geluksmachine”, denk ik: man, waar heb je het over? De staat is inderdaad geen machine, maar wel bij uitstek een project dat het geluk van de mensen moet dienen. Niet het ordinaire consumentengeluk, maar het geluk van de menselijke ontplooiing, van het wenkende toekomstperspectief, van een andere en betere wereld. Ja, inderdaad, je zegt het, dat is het verlangen naar een toekomst waarin wij onze kinderen en kleinkinderen met een gerust hart kunnen achterlaten. En waardoor wij zelf in vrede kunnen sterven, om het maar eens dramatisch te zeggen.’