Nu in deze tijden van corona de Tweede Kamer nog slechts vergadert over de manier waarop het kabinet het virus probeert in te dammen en de economische crisis als gevolg van dat virus hoopt af te remmen, ‘vallen’ de politici en de democratie als het ware naakt. Zichtbaarder dan ooit zijn problemen waar al jaren op wordt gewezen.

Bij het ene plenaire debat per week gebruiken nu alle fracties hun spreektijd, vijftien sprekers in totaal. Laat ik het netjes zeggen: die voegen niet allemaal iets nieuws toe. Terwijl ik een pleitbezorger ben van de manier waarop het Kamerlidmaatschap grosso modo is geregeld, betrap ik me er nu op dat ik denk: welke achterban vertegenwoordigen Femke Merel van Kooten-Arissen en Wybren van Haga eigenlijk? In 2017 zijn ze op de slippen van de partijleiders van, respectievelijk, de Partij voor de Dieren en de vvd in de Kamer gekomen. Inmiddels hebben ze ieder hun eigen eenmansfractie.

Hiermee wil ik niet zeggen dat opstappen uit een fractie – al dan niet gedwongen – moet gaan betekenen dat de betrokkene geen Kamerlid meer mag zijn. Dat zou fracties te veel macht geven en fractiediscipline een te grote invloed, terwijl politiek juist gebaat is bij dwars tegen de stroom in kunnen denken. Maar duidelijker dan ooit is dat niet elke afscheidingsbeweging iets toevoegt. Enige reflectie daarop nu direct van de betrokken Kamerleden zelf zou geen overbodige luxe zijn.

Dat brengt mij op het tweede dat nu extra opvalt. Het écht tegen de stroom in denken ontbreekt nog zichtbaarder. Wat politieke partijen al geruime tijd opbreekt zijn de geringe onderlinge politieke verschillen, bij gebrek aan een doordachte en doorleefde maatschappijvisie. Na ‘het einde van de geschiedenis’ en ‘het einde van de ideologie’ is daar vooral het opkomen voor specifieke groepen voor in de plaats gekomen. Maar het behartigen van de belangen van ouderen, dieren, werknemers in loondienst of juist aandeelhouders dan wel medeburgers met een migratieachtergrond is identiteitspolitiek. Het biedt geen garantie dat er een visie op het algemeen belang aan ten grondslag ligt.

Daarnaast valt het gebrek aan kennis op. De bewindspersonen die nu dag en nacht bezig zijn met de bestrijding van het coronavirus, worden door een scala aan deskundigen bijgepraat. Om die ministers nu kritisch te kunnen controleren is veel kennis nodig: medische, statistische, kennis over de inrichting van de zorg, up-to-date kennis over wat de Wereldgezondheidsorganisatie zegt, over hoe het virus zich elders ontwikkelt en de maatregelen die andere landen nemen, en kennis over technologie en privacy.

Kamerleden lijken niet te luisteren naar de vragen van hun collega’s en ook niet naar de antwoorden

Kennisachterstand is altijd al een probleem voor het parlement, gezien de geringe ambtelijke ondersteuning die fracties hebben, terwijl ministers de beschikking hebben over grote ambtelijke apparaten. Maar het komt ook – wederom – doordat er veel fracties zijn en deze dus relatief klein zijn. Hoe kun je met een tweemansfractie een kabinet gedegen van repliek dienen?

Maar ook daar ligt het gebrek aan kritisch doorvragen niet alleen aan. Het lijkt wel of de Kamerleden niet luisteren naar de vragen die hun collega’s vóór hen hebben gesteld en ook niet naar de antwoorden daarop van de ministers. Keer op keer kreeg minister Hugo de Jonge van Volksgezondheid vorige week dezelfde vraag voorgelegd. Keer op keer kwam daarop hetzelfde antwoord. Dat moet een hoop geduld hebben gevergd. Misschien dat Kamerleden hun optreden zelf zien als kritisch bevragen, maar dat is het niet. Ik heb de indruk dat ze te veel met hun telefoontjes bezig zijn of net even zijn weggelopen, maar wat ook, ze concentreren zich niet op het debat.

Dat minister-president Mark Rutte de stof rond het coronavirus beheerst en mede daardoor soepel kan debatteren, valt ook de mensen thuis op. Naar de persconferenties van het kabinet over het virus en de Kamerdebatten wordt massaal gekeken. Ik hoor uit vaak onverdachte hoek complimenten aan het adres van Rutte, inclusief de opmerking dat ‘het natuurlijk werkende weg ook beter gaat met het uitleggen van de maatregelen’. Dat weerspiegelt zich ook in de peilingen: Rutte, en in zijn kielzog zijn partij de vvd, doet het goed. Wat Rutte de ‘intelligente lockdown’ noemt, vinden velen passen bij Nederland: niet te veel van bovenaf opleggen, maar een beroep blijven doen op ieders verantwoordelijkheid voor zichzelf én elkaar.

Rutte’s populariteit heeft geleid tot een opvallende aanpassing van de toon van pvv-leider Geert Wilders en zijn collega van Forum voor Democratie Thierry Baudet. Nu zij merken dat ze zelf niet populairder worden door af te geven op het kabinet of door iedereen te verbieden de straat op te gaan, tellen ze hun knopen. Dat zegt iets over hoe diep hun aanvankelijke overtuiging ging. Niet voor het eerst, maar wel duidelijk zichtbaar is ook nu: het gaat hen niet om een visie, maar om peilingen.

Natuurlijk vielen Rutte en cda-minister van Financiën, Wopke Hoekstra, zelf ruw naakt door hun aanvankelijk snoeiharde toon richting de Zuid-Europese landen toen het ging om hulp vanuit andere lidstaten van de Europese Unie. Maar ook daarop had Rutte afgelopen week een soepel antwoord. Hij maakte excuses, kwam met een tegenvoorstel voor een noodhulpfonds en legde uit waarom hij tegen een transferunie is en vóór nationale soevereiniteit over de eigen begroting. Om de afspraken daarover onder druk van de crisis snel anders te regelen vond hij niet opportuun. Daarop kwam weinig weerwoord van de kant van de Kamer. Ook door te zwijgen val je naakt.