In Iran heeft de cinema, in tegenstelling tot de literatuur en de muziek, een verrassend vrijzinnige positie, die vooral gebaseerd is op de schier onaantastbare status van de aartsvaders van de Iraanse film, Abbas Kiarostami en Mohsen Makhmalbaf. Een jongere generatie doet er haar voordeel mee, nogal eens met steun van het Rotterdamse Hubert Bals Fonds. Dastaneh Nataman (Story Undone) van Hassan Yektapanah won vorig jaar in Rotterdam de Stichting Doen Award. De laatste film van de 34-jarige regisseuse Niki Karimi (One Night) werd in 2005 vertoond in Cannes en zal – ondanks de gevoelige inhoud – ook te zien zijn op het Fajr festival, het grootste culturele festival van Iran. One Night is een Catcher in the Rye-achtig verhaal over een meisje dat wegloopt van huis. Hete Iraanse hangijzers als kindermishandeling en de positie van Afghaanse immigranten worden erin aangeroerd. Even scherp is de inhoud van Writing on the Earth (Yadasht Bar Zamin) van Ali Mohammed Ghasemi, dit jaar in het programma van Rotterdam. Ghasemi toont een man die zijn kind bij de geboorte verliest. Ontroostbaar raakt hij ervan overtuigd dat de dood Gods wil is, en in een vlaag van religieuze waanzin besluit hij alle kinderen uit zijn dorp te doden om ze te behoeden voor de ijdelheid en de slechtheid van de wereld. De korte film Root (Rishe) van Gholam Reza Razavi geeft een beeld van het leven van dakloze verslaafden in Teheran, die een lijk gebruiken om geld bij elkaar te bedelen.

Zulke schokkende films, die de bijl zetten aan de wortels van de conservatieve islamitische samenleving, blijven in Iran niet onopgemerkt. One Night werd in de gematigd conservatieve Iran Daily zelfs vrij gunstig besproken.

Van mainstream entertainment in Iran wordt echter meer gevraagd dan altijd maar die politiek, die religie, die vervreemding. Dat is te begrijpen. Iran is een jong land. Daags na het welslagen van de revolutie in 1979 begon het nieuwe bewind met het vestigen van een islamitische staatsvorm, het opruimen van tegen- en medestanders en het bouwen aan een nieuwe machtsbasis, een jeugdige islamitische voorhoede. Daartoe werd het gebruik van voorbehoedmiddelen verboden, een succesvolle maatregel, die, omdat de nachtelijke ijver van de bevolking de spuigaten uit liep, in middels is herroepen.

De demografie van de Islamitische Republiek is daardoor schrikbarend onevenwichtig: een derde van de bevolking is jonger dan twintig jaar. Deze jonge generatie Iraniërs groeit op achter een hek. Ze mogen er wel uit – ze kunnen gewoon een paspoort krijgen – maar reizen is duur, en ze komen nergens in, tenzij ze geneeskunde hebben gestudeerd (Iran kampt met een enorme braindrain). Ondanks de olie-inkomsten en dankzij het nog altijd geldende VS-embargo zit de economie in het slop. De werkloosheid is hoog, zeker onder jongeren. Ze willen wel goede moslims zijn, en ze studeren zich rot, maar ze vervelen zich, en dat is in Iran een stuk vervelender dan elders.

In Isfahaan, een grote universiteits- en in dustriestad met twee miljoen inwoners, is op een gemiddelde donderdagavond minder te doen dan in Etten-Leur. Er is geen cafécultuur, want er is geen alcohol; theehuizen zijn schaars en vooral bemand door baardige ooms. Jongeren nemen hun toevlucht tot de morsige kebab-, pizza- en hamburgerrestaurantjes en de quasi-moderne koffiehuizen, waar weerzinwekkende variaties op het begrip «cappuccino» worden geserveerd. Er zijn geen concerten, geen clubs, er is geen opera; gedanst wordt er alleen op huwelijken, of met nieuwjaar.

Zeventienjarige Iraniërs weten maar weinig van de wereld. Ze zijn opgegroeid in een heilstaat die in zijn kleurloze autisme doet denken aan de oude Sovjet-Unie, midden jaren tachtig. De revolutie en haar sleetse ideologie zijn van hun ouders en grootouders. Zíj hebben de sjah niet meegemaakt. Zij lezen geen kranten, geen boeken. Computers zijn duur. Het internet is maar beperkt toegankelijk. De Iraanse televisie behoort tot de allersaaiste ter wereld. Drie netten met gebed en gebazel, één net met na tuurfilms en sport (worstelen, badminton, voetbal) en één met af en toe een derderangs Amerikaanse gooi- en smijtfilm. Jean-Claude van Damme, dat ís iemand, in Isfahaan.

Het is duidelijk dat de jeugdcultuur in Iran zich vooral in de privé-sfeer afspeelt. Thuis, zo zegt iedereen, gaan de deuren dicht, de sluiers af en de satellietzenders aan. Daar wordt zelfs, zo knipogen de jongens stoer, whisky gedronken. Satelliet-tv is formeel verboden (de politie speurt de daken af naar schotels) maar er wordt veel gekeken, naar van alles en nog wat, de ZDF, de BBC, de Zwitserse commerciële tv, de Engelstalige Arabische zenders, en verder naar porno, veel porno. Iraanse (veelal in Californië geproduceerde) popmuziek is door president Ahmadinedjad in de ban gedaan, maar wordt in grote hoeveelheden van het net geplukt, net als Amerikaanse videoclips en films. Cd-rommetjes worden overal uitgewisseld. Er bestaat een echte download-samizdat.

Op een doorsnee donderdagavond in de cem ber zijn in Isfahaan de straten, de parken en de bruggen bij de rivier afgeladen met jongeren, rondhangend, pratend, flanerend, etend, ketend, scharrelend met brommers en mobieltjes, zoals dat overal in de wereld gaat. De meisjes zijn hejab, decent, dragen een sluier of een sjaaltje en een jas-tot-over-de-billen, en ze stellen zich in de omgang wat terughoudender op dan hun leeftijdgenoten in Parijs of Barcelona, maar verder is er weinig verschil. Ze dragen make-up, hippe Iraanse spijkerbroeken en dito schoenen, en er wordt met verve geflirt. De marges van de hofmakerij zijn smal. Er wordt door jongens en meisjes wel gepraat, maar niet arm in arm gelopen, laat staan ge foezeld of gezoend. De meisjes zijn gruwelijk gehaaid in het afgeven van wenkjes en zuchtjes en lachjes, in een flits, soms, vanonder hun sjaaltjes. Dat geeft het geflaneer een zinderende spanning. De arme jongens staan bijeen te borrelen van ingehouden zin, maar daar blijft het bij, tenzij zo’n jongen een eigen auto heeft, of een aardige oudere broer, die zijn kamer een uurtje ter beschikking stelt, waarbij dan wel de chaperonnes van het meisje, de zussen en de vriendinnen, trouw in het complot moeten zijn. Dat zijn lastige manoeuvres.

Wat overblijft is de bioscoop. Een doorsnee Iraanse publieksfilm als Aquarium, van Afshin Sherkat, zal Rotterdam niet halen, maar op deze donderdagavond in december zit de zaal in Isfahaan meer dan halfvol. De samenstelling van het publiek is divers. De toegangsprijs bedraagt tachtig cent. Echtparen nemen hun peuters mee, wat tot gejengel en geren leidt. Groepen opgeschoten jongens roepen vrolijke schunnigheden naar alles op het scherm wat een jurk draagt, en ze worden door de uitbater tot de orde geroepen. Meisjes zitten babbelend en giechelend bijeen, knagend op de Iraanse Cheeto’s, en drinkend van ZamZam-Sinas en ZamZam-Cola. Coca-Cola wordt overigens nog altijd in licentie in Iran geproduceerd. Er wordt vrijuit gerookt.

Aquarium is een pakkend drama, en ook zon der begrip van Farsi of ondertitels gemakkelijk te volgen. Een getalenteerde jonge autocoureur wil graag naar het buitenland. Zijn wijze oude vader en zijn childhood sweetheart raden het hem af. Hij vertrekt per bus naar Istanbul, nog niet echt Europa, maar wel al zeer werelds en zeer rijk, en dus ook zeer gevaarlijk. De held ontmoet een verleidelijke femme fatale, die een goed hart heeft, maar slechte vrienden; hij wordt in elkaar geslagen, beroofd en door de Turkse camorra aan de heroïne ge bracht. Hij doolt door de straten en eet uit vuilnisbakken. Op het dieptepunt van zijn misère dagen de vader en het lieve buurmeisje op. Met hun steun kickt de held af. Gedrieën confronteren ze de schurken. Er vloeit bloed. De femme fatale belandt in de bak en raakt haar dochtertje kwijt. De held keert gelouterd terug naar huis.

Aquarium is vooral lachwekkend. De fysieke actie is artritisch, de verwijzingen naar westerse decadentie zijn potsierlijk, en continuïteit is een onbekend begrip (acteurs rijden weg in een groene auto en arriveren in een blauwe). De romantiek is zó subtiel dat ze geheel lijkt te ontbreken. De geliefden raken elkaar nimmer aan; ze kijken zelfs niet recht in elkanders ogen. Het lieve vriendinnetje waakt bij de af kickende held, maar blijft op de gang. Zij verheft nooit haar stem. Ze geeft lijdzaam en kalm het goede voorbeeld.

De boodschap is duidelijk: blijf thuis, Iraanse jongens en meisjes, want de rest van de wereld is een poel van verderf. Om half elf is de film afgelopen. Buiten is alles dicht, behalve de schoenenwinkels en dat ene kale theehuis om de hoek. Daar verzamelen zich de jongens voor een waterpijp met appelsmaak en een kan netje thee. Een van de jongens toont me zijn mo bieltje, een hypermodern duur ding, de anderen bewonderen hem erom. Hij toont korte videofilmpjes van zichzelf, lucht gitaar spelend op muziek van Sepultura en Iron Maiden. Verder heeft hij bewegend materiaal van Britney Spears en Jennifer Lopez, en wat bestandjes met anonieme vrouwelijke geslachtsdelen. De telefoon doet de ronde door de zaak.

Voor jonge Iraniërs zijn het mobieltje en de chatroom de portalen naar de toekomst. Ze hoeven niet de bus naar Istanbul te nemen: zij hebben Britney Spears al in hun zak. Wie een goede telefoon heeft kan ongestoord praten met meisjes; wie een computer heeft chat met ze zonder chaperonne. De vooruitstrevende cinema van Makhmalbaf, Karimi en Ghasemi toont een land dat aan de vooravond staat van grote veranderingen; het conservatieve regime zal echter vooral worden ondergraven door het mobieltje, de chatroom en de schotel antenne.