
Ooit werd het internet gezien als een plek om te experimenteren. Een plek voor vrijheid om te creëren en te verbinden. Voor openheid en creativiteit en grenzeloze mogelijkheden. Maar wat we vandaag hebben, is iets heel anders. Het internet dat we nu hebben is kapot, op allerlei manieren die de ongelijke machtsstructuren in onze samenleving weerspiegelen. Wat we hebben is een stuk wereldwijde infrastructuur dat wordt aangedreven door alle negatieve aspecten van het kapitalisme; dat racisme, uitbuiting, staatsonderdrukking, censuur en surveillance voedt en bestendigt. Toch is het in de afgelopen dertig jaar een diep geïntegreerd deel van bijna alle aspecten van ons leven geworden. Kunnen we ons voorstellen hoe het internet eruit zou kunnen zien als we het niet in dienst zouden stellen van de belangen van grote technologiebedrijven en de Staat, maar van de gemeenschappen en de mensen die het gebruiken, van elk en ieder van hen?
Om zelfs maar te kunnen overwegen het internet opnieuw op te bouwen, om écht te beginnen met ‘Operatie Opnieuw Opstarten’, moeten we eerst de contouren schetsen van een ander soort internet. Een internet dat een intersectionele feministische ruimte is, waarin de gemeenschap centraal staat, dat pluralistisch is, en dat werkelijk representatief is voor de talloze geleefde ervaringen die onze samenleving bevat. Wanneer ik het heb over ‘de contouren schetsen’, dan is dat een bewust gekozen formulering. Het is niet om een gebrek aan ambitie te signaleren. Het is eerder een erkenning dat het opnieuw vormgeven van het internet een collectieve opdracht is, iets dat gezamenlijk gedaan moeten worden, en niet slechts door één persoon of door één groep mensen.
‘We zullen een beschaving van de Geest creëren in Cyberspace. Moge het menselijker en eerlijker zijn dan de wereld die jullie regeringen eerder hebben gemaakt’, aldus John Perry Barlow in 1996. Hij was één van de oprichters van de Electronic Frontier Foundation, een internationale organisatie die zich inzet voor digitale rechten gevestigd in San Francisco, en schreef ‘A Declaration of the Independence of Cyberspace’. De verklaring werd geschreven kort nadat activiteit op het internet midden jaren negentig een hoge vlucht had genomen en hij was deels een reactie op de poging van de Amerikaanse regering om bepaalde uitingen die op het world wide web verschenen te reguleren. Met de Communications Decency Act van 1996 werd getracht pornografisch materiaal op het internet te reguleren. Zonder succes, want een jaar later verwierp het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten de anti-fatsoensbepalingen in deze wet in de zaak Reno v. ACLU. Maar het was zeker niet de laatste poging in de Verenigde Staten of elders om de online ruimte te reguleren.
Het is fascinerend om de verklaring meer dan vijfentwintig jaar later te lezen. Ten eerste is er een gevoel van grenzeloos optimisme over wat het internet – dat wordt gelijkgesteld met ‘de toekomst’ – zou brengen. De verklaring maakt heel duidelijk dat de visie van ‘cyberspace’ er één is van een ruimte waar openheid en vrijheid heersen. Barlow schrijft: ‘Wij creëren een wereld waarin iedereen, waar dan ook, zijn of haar overtuigingen kan uiten, hoe uniek ook, zonder bang te hoeven zijn om tot zwijgen of conformiteit te worden gedwongen.’ Iedereen is welkom in deze ruimte die kan worden betreden ‘zonder privileges of vooroordelen op grond van ras, economische macht, militaire kracht of stand’. Mochten er conflicten ontstaan, dan zouden deze worden opgelost door middel van zelfregulering, op basis van een niet nader gedefinieerd ‘sociaal contract’, maar waarvan de tekst wel laat doorschemeren dat het uniek is, omdat, in de woorden van Barlow, ‘onze wereld anders is’.
Ten tweede is de verklaring uitsluitend gericht op staten, niet op bedrijven. Toen Barlow zijn manifest schreef, werd regelgeving door staten gezien als de grootste bedreiging voor de onafhankelijkheid van onze digitale ruimte. De verklaring gebruikt vrij bloemrijke taal, waarin deze staten worden omschreven als ‘vermoeide reuzen van vlees en staal’.
Het is ook duidelijk, en dat is een derde belangrijk element, dat de staten waarnaar in de verklaring wordt verwezen voornamelijk Noord-Amerikaans en West-Europees zijn. ‘De wereld’ waarnaar verwezen wordt is duidelijk de wereld zoals gezien door een bevoorrechte, witte Amerikaanse man. Het is interessant hier te vermelden dat de verklaring werd gepubliceerd vanuit Davos, de stad in de Zwitserse Alpen waar het jaarlijkse Economisch Wereldforum wordt gehouden, waar miljonairs en beroemdheden sinds 1971 elk jaar bijeenkomen om te bespreken hoe zij ‘de toestand van de wereld kunnen verbeteren’.
De verklaring is geworteld in het libertarisme; het beheer van het internet zal voortkomen uit verlicht eigenbelang en alle denkers die erin worden genoemd zijn westers: Jefferson, Washington, Mill, Madison, De Tocqueville, en Brandeis. Voor mensen als Barlow zou dit model van ‘verlicht eigenbelang’ en ‘vrijheid’ goed hebben gewerkt. Voor anderen waarschijnlijk niet zo.
Het is interessant dat de ‘jullie’ die in de verklaring wordt aangesproken staten zijn. En het is even interessant om de vraag te stellen wie de ‘wij’ is waar Barlow het steeds over heeft. Als we kijken naar de geschiedenis van de ontwikkeling van het internet, en naar de uitwissing van vrouwen uit het mainstream verhaal over hoe het internet tot stand is gekomen, lijkt het veilig om aan te nemen dat de ‘wij’ waarnaar wordt verwezen, iemand is die erg lijkt op de mythische ‘referentieman’. De fictieve witte man tussen twintig en dertig jaar, die zeventig kilo weegt, 1.80 lang is, en in West-Europa of Noord-Amerika woont. Het is de man die je doorgaans, zelfs in die geografische gebieden, moeilijk zult kunnen vinden, maar voor wie de meeste producten desalniettemin worden ontworpen en gebouwd.
Een laatste opmerkelijk punt is dat de verklaring ‘cyberspace’ probeert los te koppelen van de ‘fysieke wereld’. Barlow schrijft: ‘Ik verklaar dat de wereldwijde sociale ruimte die wij opbouwen van nature onafhankelijk is van de tirannie die jullie ons proberen op te leggen.’; ‘Cyberspace ligt niet binnen jullie grenzen.’ Hij beschrijft het als een soort metafysische ruimte die ‘bestaat uit transacties, relaties, en het denken zelf’. In plaats van dit nieuwe utopische sociale contract te verbinden met bestaande strijd en bewegingen, probeert het zich ervan los te maken. In dit verband is het goed eraan te herinneren dat de jaren negentig gekenmerkt werden door een aantal fundamentele crises en strijdpunten, waaronder de Golfoorlog; de genocide in Rwanda; oorlogen in de Balkan; een wereldwijde reeks van financiële crises; de rellen in Los Angeles na de mishandeling van Rodney King door de politie; de schuldencrisis in Latijns-Amerika; het hardhandig neerslaan van vrijheid van meningsuiting, activisme en politieke oppositie in China; en een wereld die weigerde de ogen te openen voor de zich ontvouwende klimaatcrisis.
Wat de Declaration of the Independence of Cyberspace ons laat zien, is een visie op het internet die (1) gebaseerd is op de context en het wereldbeeld van een geprivilegieerde minderheid, (2) de ambitie heeft om zichzelf verder los te maken van de context waarvan het een product is, en (3) zich uitsluitend bezighoudt met de dreiging van overheidsregulering.
Dat was vijfentwintig jaar geleden. Hoe heeft deze visie in de praktijk uitgepakt? Het is niet allemaal kommer en kwel. Het internet mag dan kapot zijn, het heeft ons ook een aantal positieve dingen gebracht. Het heeft ons een geweldige kans gegeven om met elkaar in verbinding te staan. Wij kunnen informatie in tekst, beeld en geluid over grenzen heen verzenden en uitwisselen met hoge snelheid en tegen lage kosten. Volgens verschillende schattingen worden er wereldwijd dagelijks meer dan 300 miljard e-mails verzonden en ontvangen. Op WhatsApp worden elke dag meer dan 100 miljard berichten verstuurd en Zoom, de app voor videogesprekken waarvan de groei verder werd aangewakkerd door de Covid-19-pandemie, registreert jaarlijks meer dan 3,3 biljoen vergaderminuten. Voor wie het geluk heeft toegang te hebben tot een stabiele internetverbinding en een apparaat dat ze vrijelijk kunnen gebruiken, is verbinding maken voor werk, scholing of sociale doeleinden nog nooit zo gemakkelijk geweest als nu.
Een ander positief punt dat het internet heeft gebracht, is de mogelijkheid om protesten en bewegingen te versterken en een nieuwe impuls te geven. Er was natuurlijk de Arabische lente in het begin van de jaren 2010, maar de jaren 2020 brachten twee andere belangrijke voorbeelden: de Black Lives Matter-beweging wereldwijd en de #EndSARS-protesten in Nigeria.
De Black Lives Matter-hashtag en -beweging ontstonden in de zomer van 2013, toen activiste Alicia Garza op haar Facebookpagina reageerde op de vrijspraak van George Zimmerman, de man die Trayvon Martin had vermoord. Trayvon was een 17-jarige zwarte jongen, die tijdens een bezoek aan zijn vader in Florida naar de avondwinkel ging om wat Skittles en vruchtensap te kopen. Toen hij naar huis terugkeerde, werd hij opgemerkt door Zimmerman, een 28-jarige verzekeringsfraude-onderzoeker die aanvoerder was van de buurtpatrouille in de woongemeenschap waar Trayvon verbleef. Zimmerman benaderde Trayvon en executeerde hem, waarbij hij beweerde dat hij handelde uit ‘zelfverdediging’.
Na de moord op George Floyd door de Amerikaanse politie in mei 2020, maakte de Black Lives Matter-beweging een enorme groei door, met protesten die niet alleen in de hele Verenigde Staten plaatsvonden, maar ook internationaal. Sociale media speelden een belangrijke rol in het organiseren van de protesten en zorgden ervoor dat informatie, beelden en video’ van demonstraties onmiddellijk konden worden gedeeld met miljoenen mensen wereldwijd.
Een ander protest dat we in 2020 zagen, was #EndSARS in Nigeria. De beweging was in 2017 begonnen om te protesteren tegen het politiegeweld in het land door de Special Anti-Robbery Squad (SARS). Nigerianen deelden al jaren verhalen en videobewijs over hoe SARS-agenten zich bezighielden met misdrijven als ontvoering, moord, diefstal, verkrachting, marteling, en zelfs buitengerechtelijke executies. De protesten werden in oktober 2020 nieuw leven ingeblazen nadat nieuwe misstanden aan het licht waren gekomen. Mensen gingen massaal de straat op. De demonstraties werden gedeeld op en gevoed door sociale media, waardoor steeds meer mensen verandering eisten, en de gewelddadige reactie van de regering op sommige van de demonstraties werd via livestream zichtbaar gemaakt voor de hele wereld.
Een laatste positief punt dat ik wil belichten is de ongekende manier waarop het internet de toegang tot informatie heeft vergemakkelijkt. Ik heb het hier niet over de vaak bejubelde fictie van de ‘markt van ideeën’ maar veeleer over het feit dat het internet een enorme schat aan informatie bevat die gemakkelijk toegankelijk is. Het was waarschijnlijk nog nooit zo eenvoudig om toegang te krijgen tot informatie en ideeën die niet via de ‘mainstream’ kanalen worden aangeboden, of het nu gaat om politieke ideeën, of om het simpele feit dat je films of televisieseries kunt bekijken met mensen die op jou lijken in centrale rollen, terwijl de belangrijkste tv-zenders ons nog steeds hetzelfde witgekalkte, regressieve beeld voorschotelen.
Maar deze positieve punten hebben ook allemaal een keerzijde. Ja, de hoeveelheid informatie die wij verzenden is enorm. Betekent dit ook dat wij verbinding met elkaar maken, of hebben wij een marktplaats gecreëerd? Ik denk dat we een commodificatie van verbinding op grote schaal zien, waarbij we de tirannie van een kapitalistische marktdynamiek niet alleen online repliceren, maar zelfs versterken. Wat we zien is de meest alomvattende versie van het surveillancekapitalisme zoals beschreven door Shoshana Zuboff, dat betrekking heeft op de manier waarop grote techbedrijven persoonlijke informatie verzamelen, niet alleen om ons gedrag te voorspellen, maar ook om het te beïnvloeden en te manipuleren. Het is de kapitalistische coöptatie van de internet-‘vrijheid’ waar Barlow en zijn tijdgenoten voor pleitten.
Niet alleen ‘zijn wij het product’ omdat onze verbindingen plaatsvinden op platforms die eigendom zijn van grote techbedrijven, die voortdurend proberen ons gedrag verder te monetariseren en te manipuleren, we worden ook nog eens gedwongen deel te nemen aan een kapitalistisch spel als we ook maar enige kans willen hebben om online gehoord te worden. Wat is je online uiting waard als die door niemand wordt gelezen, gezien of gehoord? Als het wordt verwijderd, onzichtbaar wordt gemaakt door de algoritmes van een platform, of misschien gewoon omdat je je niet voldoende aan de ‘regels van het spel’ hebt gehouden om een groep volgers te verzamelen die groot genoeg is om je boodschap effect te laten hebben? Wat als je niet de ‘CEO of me’ wil zijn en niet talloze uren wil besteden aan het cureren van je ‘personal brand’?
In het beste geval zul je niet gehoord of gezien worden. In het slechtste geval zal iemand anders geld aan je verdienen. ‘My feminism will be intersectional or it will be bullshit!’ schreef Flavia Dzodan in 2011, waarmee ze kritiek uitte op een aantal problematische voorbeelden van wit feminisme. Sindsdien zijn haar woorden zonder bronvermelding door anderen toegeëigend, vaak door dezelfde ‘feministen’ die ze bekritiseerde en die gemakshalve de volledige inhoud van het door haar gepubliceerde essay negeerden, en is de frase te gelde gemaakt in de vorm van allerlei merchandise waar ze nooit een cent van heeft gezien.
Het internet zoals we dat vandaag de dag zien, staat niet los van het mondiale kapitalistische economische systeem, maar maakt er volop deel van uit. Het zit er vastberaden middenin, en zorgt ervoor dat een giftige influencercultuur, trollenfabrieken, contentmoderatiepraktijken die gemarginaliseerde stemmen onderdrukken, en nog veel meer, elkaar onderling voeden en versterken.
Het online delen van informatie – foto’s, details van demonstratielocaties, live streaming en video’s – is ook wat bewegingen kwetsbaar maakt. Surveillance wordt erg makkelijk wanneer er zoveel informatie beschikbaar is. Overheden maken hier dankbaar gebruik van, maar ook allerlei particuliere bedrijven weten hier geld uit te slaan. Door berichten en beelden die op sociale media worden geplaatst te monitoren, soms met behulp van gefingeerde gebruikersaccounts, en die te combineren met andere informatie, is het mogelijk om aankomende demonstraties en zelfs individuele demonstranten te identificeren. Dit kan leiden tot onevenredig hard optreden tegen specifieke groepen activisten. Vorig jaar alleen al heeft Israël bijvoorbeeld 390 Palestijnen gearresteerd omdat zij via sociale media zouden hebben ‘aangezet tot geweld’.
Er is een aantal andere problematische aspecten dat hier moet worden vermeld. Eén daarvan betreft de normalisering van het livestreamen en delen, keer op keer, van geweldpleging tegen zwarte lichamen. Hoewel sommige van deze beelden en video’s belangrijke bewijskracht hebben, is er ook sprake van een niveau van heruitzending dat niet anders kan worden gekwalificeerd dan als ‘traumaporno’. Blue Telusma definieerde dit in haar artikel voor The Grio als ‘elke vorm van media – geschreven, gefotografeerd of gefilmd – die traumatische momenten van tegenspoed uitbuit om buzz, beruchtheid of aandacht op sociale media te genereren’. Het is ook belangrijk om te bedenken dat dit slechts de meest recente, digitale, manifestatie is van een geschiedenis van bagatellisering van misbruik en moord van zwarte mensen.
Een ander problematisch aspect is de vereenzelviging van het volgen van bewegingen online en echte betrokkenheid. Leunstoelactivisme, het idee dat het liken van een paar posts op Instagram en het retweeten van je favoriete activisten op Twitter betekent dat je een strijd ondersteunt, is een feit. ‘The great awokening’, zoals ik het graag half gekscherend noem, die plaatsvond in de nasleep van de BLM-protesten van 2020, is een bijzonder goede illustratie van dit probleem. Veel witte mensen verkondigden luidkeels op sociale media dat ze wilden leren over racisme en witte overheersing, begonnen boekenclubs, en volgden prominente anti-racistische leiders online. Hoeveel van deze mensen gaan de confrontatie aan over racisme, maken ruimte voor mensen van kleur, en doneren aan antiracistische organisaties, nu, twee jaar later, op dagelijkse basis en wanneer niemand kijkt? Écht antiracistisch werk is moeilijk, voortdurend en weinig glamoureus. Voor veel mensen was het voor één dag posten van een zwart vierkantje op Instagram waarschijnlijk al voldoende.
Ten slotte moeten we het hebben over ons vermogen om toegang te krijgen tot informatie. Het internet is een enorme schat aan informatie is die gemakkelijk toegankelijk is. Maar: wiens informatie? En voor wie is die informatie gemakkelijk toegankelijk?
In een artikel van Holly Young voor The Guardian staat dat de eerste taal op het internet vrijwel zeker het Engels was en dat in het midden van de jaren negentig naar schatting 80 procent van de inhoud van het internet Engels was. Aangezien ten minste 75% van de wereld geen Engels spreekt, is dit… opmerkelijk. Dit is echter veranderd in de loop der jaren: Engels vertegenwoordigt nu ongeveer 30 procent van de informatie op het web en Frans, Duits, Spaans en Chinees maken nu deel uit van de top 10 van online talen. Deze top 10 maakt 82 procent uit van de totale hoeveelheid content op het internet, terwijl er vandaag de dag in totaal ongeveer zesduizend talen in gebruik zijn. Als jouw taal niet online wordt gesproken, tot welke informatie heb je dan toegang?
Een discussie over de huidige staat van het internet kan niet compleet zijn zonder de grote tech-platforms en hun regulering van online meningsuiting te noemen. Ik denk eigenlijk dat ‘regulering’ – of de evenknie daarvan, het zogenaamd ‘modereren’ van content – een verkeerde benaming is, omdat de tech-platforms uiteindelijk bedrijven zijn die winstmaximalisatie nastreven, reden waarom zij altijd de informatiestromen binnen hun invloedssfeer zullen manipuleren om dat te bereiken.
Dit gebeurt op verschillende manieren: door het verwijderen van legitieme meningsuitingen, door het niet verwijderen van inhoud die verder gaat dan een ‘robuust debat’ en een onveilige of schadelijke ruimte creëert voor bepaalde gebruikers, in het bijzonder gemarginaliseerde en geracialiseerde groepen, en door het verdoezelen van deze keuzes door middel van automatisering, consequente weigering om volledige transparantie te bieden over hoe inhoud wordt ‘gemodereerd’, en het niet bieden van duidelijke kanalen of systemen via welke mensen deze beslissingen kunnen aanvechten. Als je dit allemaal in overweging neemt, wordt het idee van een ‘publiek debat’ op deze platforms letterlijk ongeloofwaardig.
Wat ik hoop is dat deze kwesties illustreren hoe belangrijk het is om naar meer te kijken dan alleen vrijheid van meningsuiting – waar Barlow en zijn tijdgenoten zich op richtten – en gegevensprivacy – waar veel digitale rechtenactivisten zich veelal mee bezighouden – wanneer we de toestand van onze huidige digitale ruimte beoordelen. De staat van ons internet heeft impact op onze vrijheid van vereniging en vergadering, ons recht op een eerlijk proces en ons recht op vrijheid, maar ook op ons recht op gelijkheid, werk, (geestelijke) gezondheid, en nog veel, veel meer. De vorige organisatie die ik oprichtte, het Digital Freedom Fund, werkte onder het mantra dat ‘digital rights are human rights’. Daarmee wilden we onderstrepen dat al onze mensenrechten in de digitale context kunnen worden geëngageerd: niet alleen onze burgerlijke en politieke rechten, maar ook onze economische, sociale en culturele rechten. Wij bouwen hierop verder in het kader van het nieuwe initiatief dat wij dit jaar hebben gelanceerd, Systemic Justice, dat gericht is op de bevordering van anti-racisme en sociale en economische rechtvaardigheid in zowel de digitale als niet-digitale context. Uiteindelijk is de scheidslijn tussen ‘online’ en ‘offline’ die volgens Barlow nog steeds kon worden gehandhaafd, een vreemde fictieve constructie, die we naar ik verwacht binnenkort allemaal zullen beginnen los te laten.
Ik heb het over mensenrechten, hoewel ik volledig besef dat dit geenszins een volmaakt kader is. De mensenrechtennormen die wij als ‘universeel’ beschouwen: de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de twee verdragen die daaruit zijn voortgekomen, het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten en het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, worden vaak bekritiseerd als een ineffectief, westers imperialistisch systeem. Zij bieden ons echter nog steeds een goed uitgangspunt om na te denken over de wijze waarop onrecht kan worden aangepakt en worden voorkomen.
Toegepast op ons onderwerp van vandaag helpen zij ook te markeren waar de uitdagingen liggen. Het hebben van een kader alleen is niet voldoende: mensenrechten hebben alleen betekenis als er ook naar dat stelsel van normen wordt gehandeld. Staten moeten de uitoefening van deze rechten mogelijk maken en mogen niet actief inbreuk maken op de rechten van hun burgers. En wanneer Staten zich niet aan deze regels houden, moeten er onafhankelijke instanties zijn waar burgers zich toe kunnen wenden om deze regels af te dwingen.
Echter, in onze digitale ruimte ligt de macht vaak bij een heel andere groep actoren dan Staten: de bedrijven en platforms die wij de regels voor ons hebben laten bepalen. Die macht ligt daar omdat wij hem daar hebben neergelegd: het internet is, net als al onze systemen, een product van het kapitalistisch, racistisch patriarchaat en diens machtsstructuren, die wij verkiezen in stand te houden.
Dit verklaart ook waarom we het internet niet kunnen ‘repareren’. Tenzij we onze machtsstructuren veranderen, zullen de systemen die we produceren altijd schadelijk zijn, niet alleen voor degenen die we macht willen onthouden in onze maatschappij, maar voor ons allemaal. Als we blijven sleutelen aan de status quo, houden we onszelf gevangen in hetzelfde kader, en blijven we symptomen bestrijden in plaats van de onderliggende oorzaken aan te pakken.
We hebben een baken nodig om ons kompas op te richten. Hoe zou een internet eruit zien dat een intersectionele feministische ruimte is, waarin de gemeenschap centraal staat, dat pluralistisch is, en dat werkelijk representatief is? Ik stel voor om uit te gaan van het volgende om een gemeenschappelijke visie te ontwikkelen.
Dit internet zou gebaseerd zijn op een holistisch begrip van waar ‘cyberspace’ zich bevindt. Niet in één of andere fictieve ruimte, gescheiden van de ‘materiële wereld’ zoals Barlow het noemde, maar verweven met alle aspecten van ons leven, en daarom verbonden met al onze mensenrechten; niet alleen privacy en vrijheid van meningsuiting, maar het volledige spectrum van rechten, inclusief het recht op wetenschap, cultuur, en onderwijs, gezondheid en sociale zekerheid.
Dit internet zou meer waarde hechten aan intersectionaliteit, gemeenschap, echt pluralisme en betekenisvolle vertegenwoordiging dan aan possessief individualisme en sociale hiërarchie, die we in onze huidige maatschappij maar al te vaak gemanifesteerd zien via hiërarchieën van etniciteit, klasse en gender.
Dit internet zou een instrument zijn voor zowel individuele als collectieve bevrijding, creativiteit, connectiviteit en groei. En dit internet zou toegankelijk zijn voor iedereen. Dit gaat verder dan het dichten van de digitale kloof en het verlagen van kosten en andere drempels voor toegang tot het internet; het heeft ook betrekking op de manier waarop digitale ruimten worden ontworpen en beheerd. In de huidige digitale omgeving worden op inclusiviteit gerichte ontwerppraktijken behandeld als optionele extra’s. Ze zouden de basis en het fundament moeten zijn van hoe we het (nieuwe) internet bouwen.
Wat betekent dit in de praktijk? We moeten beginnen met het ontmantelen van het racistisch, kapitalistisch patriarchaat. Anderen zijn veel beter in het formuleren van de weg hiernaartoe – ik ben slechts een jurist en ik richt me op het laten werken van het rechtssysteem als een instrument dat kan bijdragen aan die verandering.
Wat ik wél kan doen is een aantal elementen uiteenzetten van het internet dat een dergelijke samenleving zou kunnen voortbrengen. Daarbij bouw ik niet alleen voort op de inspiratie van vele denkers over intersectionaliteit, antiracisme en abolitie, maar ook op het werk dat anderen hebben verricht om deze concepten te vertalen naar de digitale context, waaronder de Astraea Lesbian Foundation for Justice, de Association for Progressive Communications en de Afrikaanse Verklaring van Internet Rechten en Vrijheden.
De bouwstenen kunnen worden ingedeeld in drie pijlers: ten eerste, autonomie en zeggenschap; ten tweede, participatie; en ten derde, antikapitalistische structuren. De eerste pijler, autonomie en zeggenschap, bestaat uit drie bouwstenen: geïnformeerde toestemming, effectieve soevereiniteit en nieuwe bestuurssystemen. Voor geïnformeerde toestemming moeten we een cultuur creëren waarin de juiste ethiek en holistische praktijken voor het verkrijgen van toestemming zijn ingebed in de manier waarop we online ruimten ontwerpen, bouwen en exploiteren. Dit vereist transparantie die echte betekenis heeft en het geven van daadwerkelijke zeggenschap aan mensen over de manier waarop ze online willen engageren. Geen vage opt-in/out van vooraf bepaalde voorwaarden waarover niet te onderhandelen valt.
Autonomie en zeggenschap betekent ook dat mensen werkelijke, effectieve soevereiniteit over hun persoonsgegevens moeten krijgen. Dit is meer dan het afschaffen van manifestaties van surveillancekapitalisme, zoals AdTech (het online verhandelen van gegevensprofielen voor gerichte reclame). Dit betekent ook dat je de mogelijkheid hebt om je gegevens te verplaatsen wanneer en naar waar je maar wilt.
Daarnaast hebben we een nieuw bestuurssysteem nodig, een systeem dat is geworteld in abolitionistische principes. Het dominante narratief in onze samenleving is dat ‘slecht gedrag’ handhaving en bestraffing vereist, een manier van denken die zo genormaliseerd en verankerd is in ons collectieve denken dat dit ook de reactie is op het aanpakken van ‘onrecht online’. In plaats van een cultuur van toezicht en bestraffing verder te versterken, moeten we een praktijk ontwikkelen waarin we onderzoeken wat de onderliggende oorzaken zijn van de systemische en interpersoonlijke vormen van schade die we online zien.
De tweede pijler, participatie, bestaat uit de bouwstenen ontwerp, toegang en veiligheid. Voor ontwerp moeten we overgaan op een systeem van gemeenschapsgericht ontwerpen. Een goede plaats om te beginnen is de praktijk van ‘design justice’, beschreven door Sasha Costanza-Chock. Design justice is een benadering van ontwerpen die wordt geleid door gemarginaliseerde gemeenschappen en expliciet tot doel heeft structurele ongelijkheden aan te vechten in plaats van ze te reproduceren.
Toegang betekent niet alleen universele, betaalbare, onvoorwaardelijke en gelijke toegang tot het internet voor iedereen, het betekent ook toegankelijk voor iedereen, ongeacht beperking, taal of andere kenmerken. Inclusieve ontwerppraktijken moeten de basis en het fundament vormen van hoe we online ruimten bouwen. Dit betekent ook dat de derde bouwsteen, veiligheid, een fundamenteel kenmerk moet zijn. Iedereen moet zich op het internet kunnen begeven in de verwachting vrij te blijven van geweld.
De derde pijler, antikapitalistische structuren, is erop gericht de banden tussen kapitalistische actoren en onze internetinfrastructuur te verbreken en systemen en praktijken in te voeren die voorkomen dat zij opnieuw de overhand krijgen. De eerste bouwsteen is het ontmantelen van de infrastructuur die het surveillance-industrieel complex mogelijk maakt. De technologie en systemen die het mogelijk maken onze individuele profielen te verkopen aan de hoogste bieder, ons gedrag te manipuleren en gegevens te oogsten voor wetshandhavingsinstanties, moeten worden afgeschaft.
De tweede bouwsteen is het zoeken naar alternatieven: infrastructuur die eigendom is van de gemeenschap, en het werken met vrije, open source software, instrumenten en platforms. De laatste bouwsteen, interoperabiliteit, is hier van cruciaal belang. Om bijvoorbeeld het idee van autonomie en zeggenschap uit de eerste pijler te verwezenlijken, moeten we over zinvolle opties kunnen beschikken om onze gegevens niet alleen van het ene platform naar het andere of van de ene gemeenschap naar de andere te verplaatsen, maar ook om interactie tussen die platforms of gemeenschappen mogelijk te maken.
Geen van deze ideeën is revolutionair. Dit is op zichzelf al iets om bij stil te staan: voor echte, blijvende verandering – het creëren van een samenleving en de bijbehorende digitale ruimte die niet geworteld is in uitbuiting en extractie – is geen magie en vuurwerk nodig. Het vereist dat we ons mens-zijn centraal stellen, en dat we ons comfortabel voelen bij het delen van eigendom en controle met mensen die anders zijn dan wij en dat we ons gelijke recht op participatie werkelijkheid maken.
Het betekent andere keuzes maken: kiezen voor gemeenschap in plaats van overheersing, kiezen voor respect in plaats van censuur en misbruik, kiezen voor collectief welzijn in plaats van extractie, kiezen voor solidariteit in plaats van individualisme, kiezen voor gemeenschapswelzijn en subsistentie in plaats van winst. De keuze is aan ons.