Oekraïense soldaten wonen een begrafenis bij van een medesoldaat, 19 maart 2022 © Andres Gutierrez / Anadolu Agency / ANP

Het zijn voornamelijk kinderen die oorlogen uitvechten. In Slaughterhouse-Five, or The Children’s Crusade, zoals de hele titel van dit meesterwerk luidt, vertelt Kurt Vonnegut in de inleiding hoe hij al twintig jaar een boek probeert te schrijven over het bombardement op Dresden dat hij als 22-jarige soldaat meemaakte en waarbij 25.000 Duitse burgers stierven. Als research voor zijn boek spreekt Vonnegut af met een strijdkameraad van toen, om samen herinneringen op te halen, maar de ontmoeting wordt aanvankelijk verstoord door de echtgenote van zijn vriend. Mary heet ze en ze is razend. Ze banjert door het huis, verschuift meubilair‚ ‘om haar woede te koelen’, hakt op ijsblokjes in, maakt kortom zoveel lawaai dat een rustig gesprek onmogelijk wordt. Uiteindelijk komt het hoge woord eruit. ‘Jullie waren nog maar kinderen!’ snauwt ze Vonnegut toe. ‘Maar zó ga je het natuurlijk niet schríjven, hè (…) Je gaat het natuurlijk voorstellen alsof jullie toen volwassen mannen waren in plaats van kinderen en in de film worden jullie gespeeld door Frank Sinatra en John Wayne en dat soort populaire, oorlogszuchtige ouwe viezeriken. En dan lijkt het net of oorlog iets prachtigs is, dus komt er nog meer oorlog. En die oorlog moet dan weer worden uitgevochten door kinderen.’

Bijna tachtig jaar later zijn het inderdaad weer kinderen die vechten. Poetin mag Russische moeders dan beloofd hebben dat hun jongste zonen veilig zijn, ondertussen verschijnen er voortdurend berichten over achttien- en negentienjarigen die onder dwang naar het front zijn gestuurd. Van een compagnie van honderd tienersoldaten overleefden er slechts vier, aldus de Russische senator Lyudmila Narusova. ‘Ze liggen daar, met zwerfhonden die aan hun gezicht knauwen’, citeert de Engelse krant Metro haar. ‘Sommigen kunnen niet worden geïdentificeerd omdat hun lichamen zo verkoold zijn.’ Volgens radioberichten vanaf de Oekraïense frontlinie zijn er Russische soldaten die ‘huilen in de strijd’ en ‘handelen in complete verwarring’ omdat ze geen flauw idee hebben waar ze in terecht zijn gekomen.

Aan Oekraïense zijde is het niet anders. Op sociale media gaat al weken een foto rond van vier jongens, ouder dan achttien kunnen ze niet zijn, die zich hebben aangemeld voor het leger. Ze dragen gympen en skate-kniebeschermers, onder hun arm hebben ze een yogamatje of een slaapzak, om hun schouder hangt een geweer. Drie dagen training zullen ze krijgen, daarna worden ze losgelaten en mogen ze bidden dat ze het overleven. Net als duizenden andere jongens zoals zij. In tegenstelling tot hun Russische leeftijdsgenoten gaan ze vrijwillig, al is de aanval op hun land ook een vorm van dwang, maar hun verwarring en wanhoop zal er niet minder om zijn.

Vier jongens meldden zich aan voor het leger, ze dragen gympen en skate-kniebeschermers

‘Russische soldaten, jongens, kom niet hierheen, je zal sterven’, waarschuwt een Oekraïense vader in een filmpje op Vice. Hij is net zijn 23-jarige zoon verloren op het slagveld en gaat nu zijn plaats innemen: ‘Je hebt mijn zoon vermoord, ik zal jouw zoon vermoorden.’

Zonen die zonen vermoorden en vaders die wraak nemen, met daarbij een enorme hoeveelheid burgerslachtoffers: het is de kortst mogelijke samenvatting van wat een oorlog in essentie is. Daaromheen valt een groter verhaal te vertellen over machtswellustige of heroïsche leiders die aan vergadertafels en in speeches hun doelen en dromen proberen te bewerkstelligen. En daaromheen valt nóg weer een groter verhaal te vertellen, zoals de historica Pien van der Hoeven dat bijvoorbeeld onlangs bij De Nieuwe Wereld deed.

Oorlog is een markt, legde Van der Hoeven uit, er wordt onnoemelijk veel geld mee verdiend. Allereerst natuurlijk door wapenproducenten, voor hen is oorlog niet alleen een afzetmarkt maar ook een ideale gelegenheid om wapens te testen en te innoveren (volgens Van der Hoeven stond Oekraïne al langer op een lijstje van interessante nieuwe ‘ontwikkelingsgebieden’). Maar ook voor bedrijven die diensten leveren is een oorlog een uitgelezen kans. Zo specialiseerde de multinational Halliburton, van oorsprong een oliehandelaar, zich in de aanloop naar de Irak-oorlog in de wederopbouw van kapotgeschoten naties. Ik herinner me dat alle contracten voor de wederopbouw van Irak destijds al vergeven waren vóór Amerika er binnenviel. Halliburton leverde destijds overigens ook contractsoldaten om de boel kapot te schieten.

Het militair-industrieel complex noemt Van der Hoeven het. Ze vertelt dat ze aanvankelijk huiverig stond tegenover deze marxistische term, maar dat ze gedurende haar onderzoek ontdekte dat de marxisten wel degelijk gelijk hadden. Vandaar ook de tweede ondertitel van haar boek Spoken, die luidt: Hoe kapitalisme ons tot oorlog drijft.

De afgelopen weken is met veel triomfalisme verkondigd dat Duitsland honderd miljard (!) euro gaat investeren in onder andere de aankoop en ontwikkeling van wapens. Dat de EU voor 450 miljoen euro aan wapens koopt om aan Oekraïne te geven. Dat de Verenigde Staten hier nog eens voor achthonderd miljoen dollar aan wapens bovenop doet. Maar ik blijf Kurt Vonnegut voor ogen houden. In zijn inleiding schrijft hij: ‘Ik heb tegen mijn zoons gezegd dat ze onder geen beding ooit aan een bloedbad mogen meewerken en dat nieuws over een bloedbad aan vijandelijke zijde hen nooit met voldoening of blijdschap mag vervullen. Ik heb ook gezegd dat ze nooit mogen werken voor bedrijven die moordwerktuigen vervaardigen en dat ze minachting moeten koesteren voor mensen die vinden dat we dat soort werktuigen nodig hebben.’ Ik zal precies hetzelfde tegen mijn eigen zoon zeggen.