Spreek de letters wmo uit en je trekt een beerput open. ‘Een anachronisme, een hopeloze vinding waar de overheid over vijf jaar weer op terug zal komen’, noemt Rob van Zoest de Wet maatschappelijke ondersteuning. Hij heeft multiple sclerose en zit in een rolstoel. Om die reden kreeg hij vroeger huishoudelijke hulp, via de awbz. Die is sinds vorig jaar overgeheveld naar de wmo, een operatie waarbij iedere cliënt opnieuw geïndiceerd werd. Wat bleek? Van Zoest kwam niet meer in aanmerking voor hulp in het huishouden. Voortaan wordt eerst gekeken in hoeverre de partner, kinderen of andere mantelzorgers taken kunnen overnemen van betaalde krachten – mantelzorg dus. Zijn vrouw kon het huishouden wel doen, vertelde de betreffende instantie Van Zoest.
Hij is er nog boos over. ‘De wmo is doordesemd van een jaren-vijftiggevoel dat in een geïndividualiseerde samenleving echt niet meer kan. Hoezo moet ik een beroep doen op mantelzorg? Ik woon in een klein dorp in Noord-Holland. Mijn vrienden zitten in Amsterdam, waar ik vandaan kom, en in de hele wereld. Mijn familie woont ook ergens anders. Met de buren heb ik net een rechtszaak achter de rug. Mijn vrouw werkt fulltime. Dat kan niet anders, we moeten de hypotheek betalen.’ Toch moet zij nu het hele huishouden voor haar rekening nemen. Dat is veel te zwaar, vreest Van Zoest: ‘Ik zit in een rolstoel en heb voor alles hulp nodig: als ik iets laat vallen, als ik naar de wc moet. Tegelijkertijd praat ik als Gerard Spong in zijn beste dagen. Je kunt je indenken hoe mijn vrouw belast wordt.’
Een jaar na de invoering groeit de kritiek op de wmo. De wet heeft officieel tot doel om burgers, bijvoorbeeld ouderen en gehandicapten, zo lang mogelijk zelfstandig te laten leven. De gemeenten voeren de wet uit. Zij moeten ervoor zorgen dat iemand die kampt met belemmeringen net zo goed kan functioneren als mensen zonder.
Mooie voornemens, maar in de praktijk worstelt de wmo met het imago van een ordinaire bezuinigingsmaatregel. Het kabinet heeft de wet nooit zo willen noemen. De Eerste-Kamerfractie van de vvd had daar voorafgaande aan de invoering minder moeite mee: ‘Hoofddoel van deze wet is een beperking van de pan uit rijzende kosten van de awbz.’
Om dat te bereiken, introduceert de wmo marktwerking. Te beginnen in de thuiszorg, bij de huishoudelijke hulp. Gemeenten hebben bij de aanbesteding daarvan tot nu toe vooral op de prijs van zorgaanbieders gelet. Met succes: ze hielden vorig jaar zo’n tweehonderd miljoen euro over op hun budget. Dat geld is overigens niet geoormerkt en kan dus ook voor andere zaken gebruikt worden. Maar deze kostenbesparing werd bereikt door op grote schaal professionele thuiszorg in te ruilen voor goedkopere ‘alfahulpen’. Sommige werknemers in de thuiszorg werden ontslagen, een veelvoud werd gedwongen slechtere arbeidsvoorwaarden te accepteren.
Niet alleen onder het personeel, ook bij cliënten heerst onvrede. Zij klagen over minder zorguren en te veel wisselende, onervaren hulpen. Een spotje hiertegen van de SP, waarin een oude vrouw als reactie op alle vreemden die langskomen voor de camera haar kleren uittrekt – ‘Ik kan me net zo goed voor heel Nederland uitkleden’ – leidde tot ophef. De verantwoordelijke staatssecretaris Jet Bussemaker (pvda, Volksgezondheid, Welzijn en Sport) heeft inmiddels een wetswijziging aangekondigd. Voortaan krijgen cliënten niet meer tegen hun zin een goedkope alfahulp thuis.
Daarmee zijn niet alle problemen opgelost. De eigenlijke kern van de wmo bleef tot nu toe onderbelicht. De wet draait namelijk niet enkel om marktwerking. In vergelijking met andere hervormingen van het vorige kabinet heeft het cda er een sterk christen-democratisch stempel op weten te drukken. Het bevorderen van naastenliefde, de vrijwillige zorg voor elkaar, vormt het hart van de wet. Wie zorg of ondersteuning nodig heeft, moet zich voortaan eerst tot familie, vrienden of buren wenden, alvorens naar de overheid te stappen voor hulp. De wmo wil daarom mantelzorg en vrijwilligerswerk stimuleren.
Dat kan goedschiks en kwaadschiks. De wmo draagt gemeenten op de positie te versterken van vrijwilligers en de 3,7 miljoen mensen (volgens schattingen van het Sociaal en Cultureel Planbureau) die enigerlei vorm van mantelzorg verlenen. Zij moeten er bijvoorbeeld vaker even tussenuit kunnen gaan. Van bedrijven wordt verlangd dat zij het hun personeel makkelijker maken hun werk te combineren met mantelzorg. Die extra ondersteuning is hard nodig. Uit onderzoek van het scp is gebleken dat zo’n tweehonderdduizend mantelzorgers al zijn bezweken onder de druk. Een vergelijkbaar aantal zegt zich te zwaar belast te voelen.
Ondanks de goede bedoelingen lijken zij weinig baat te hebben bij de wmo. Leone Brokx van Mezzo, de landelijke vereniging voor mantelzorgers en vrijwilligerszorg, wacht nog steeds op de beloofde verbeteringen: ‘Gemeenten zijn heel druk geweest met het aanbestedingsgebeuren rond de huishoudelijke zorg. Voor ondersteuning van mantelzorg is nog weinig beleid gemaakt.’
Ondertussen is de (her)indicatie er wel op gericht mantelzorg te bevorderen. Dat gaat als volgt. Allereerst wordt strenger beoordeeld of iemand werkelijk recht heeft op zorg. Vervolgens wordt gekeken of de partner of inwonende kinderen de benodigde hulp kunnen leveren. Dat is op de meeste plaatsen overigens al de praktijk sinds 2004, toen het protocol ‘gebruikelijke zorg’ werd geïntroduceerd. De wmo spoort gemeenten aan om behalve naar partner en kinderen te kijken ook te onderzoeken of er andere mantelzorg geregeld kan worden. Pas als dat allemaal niet mogelijk is, komt iemand in aanmerking voor professionele ondersteuning. Brokx: ‘Steeds meer gemeenten lijken die “gebruikelijke zorg” wel heel erg op te rekken. Mensen krijgen daardoor minder huishoudelijke hulp.’
Hoewel het aan officieel onderzoek hiernaar ontbreekt, wordt haar vrees vanuit verschillende hoeken bevestigd. Bij het Meldpunt (her)indicatie, een initiatief van diverse cliëntenorganisaties, heeft een ‘behoorlijk’ percentage van de binnengekomen klachten betrekking op zorgdwang voor naasten. ‘Als er een echtgenoot is, gaan gemeenten er automatisch van uit dat die het huishouden wel kan doen’, zegt plaatsvervangend directeur Marthijn Laterveer van de Landelijke Organisatie Cliëntenraden (loc). ‘Daarbij wordt niet gekeken of die persoon, bijvoorbeeld een hartpatiënt, daartoe in staat is. Misschien vindt zelfs omgekeerd al mantelzorg plaats.’
Ook bij het wmo-meldpunt van de SP is dat een bekende klacht. Neem de vrouw bij wie de hulp werd stilgezet omdat haar partner gezond genoeg zou zijn om het huishouden te doen. De man had een lekkende hartklep, hartritmestoornissen en reuma aan de handen. ‘Hij moet van de cardioloog en van de reumatoloog rustig aan doen. Hij moet nog wel hele dagen werken. Dat moet, anders is er geen inkomen’, aldus de klaagster.
In totaal kwamen bij het SP-meldpunt tussen half september 2007 en eind februari van dit jaar 837 meldingen binnen. Daarvan gingen er 104 over de aangescherpte indicatiestelling. Mensen krijgen minder of geen uren hulp, onder meer omdat ze een beroep zouden kunnen doen op mantelzorg. Van partners wordt verwacht dat ze onbetaald verlof opnemen.
In andere gevallen moeten de kinderen bijspringen. Een klager wiens uren thuiszorg gehalveerd werden, kreeg te horen dat ‘als uw man niet kan afstoffen, dan moet uw zoon dit maar doen’. De vrouw vervolgt: ‘Mijn dochter wordt binnenkort twaalf en dan zal ook zij veel meer moeten doen.’ Het meldpunt van de cliëntenorganisaties heeft een soortgelijk verhaal van een invalide vrouw: ‘Mijn dertienjarige dochter moet mij nu iedere ochtend voordat ze naar school gaat helpen met wassen, aankleden en brood smeren voor mij, haar gehandicapte broertje en haarzelf. (…) Er is geen man in huis. Dat noemen ze mantelzorg? Dat is kinderarbeid.’
Natuurlijk is het soms mogelijk dat de partner meer gaat bijdragen in het huishouden, geven de betrokkenen toe. Daar hoeft de belastingbetaler niet als vanzelfsprekend voor op te draaien. Het probleem is volgens Laterveer van de loc dat gemeenten niet de moeite nemen om achter de voordeur te kijken hoe de situatie werkelijk is. Laterveer: ‘Nu behelst de indicatiestelling in veel gevallen slechts een telefoontje met vijf vragen. Maar de mensen waar het om gaat, vaak ouderen, hebben de neiging zichzelf te overschatten. Dan wordt er gevraagd of het goed gaat. Ja, natuurlijk gaat het wel goed. Heeft de persoon in kwestie een man of een zoon? Jawel. En door die twee antwoorden alleen al krijgen mensen minder zorg.’
Leone Brokx van mantelzorgersvereniging Mezzo ziet nog een ander probleem. De wmo beperkt de cliënt in zijn keuzevrijheid in plaats van dat ze die vergroot. ‘Vroeger bepaalde je als mantelzorger of je bijvoorbeeld de persoonlijke zorg zelf deed en de huishoudelijke zorg inhuurde. Die vrijheid om te kiezen is ingeperkt. Dat komt door de strengere indicatiestelling. Zo was er een echtpaar waarvan de man de persoonlijke verzorging voor de vrouw op zich had genomen. Daarnaast kregen ze zeven uur huishoudelijke zorg. Nu zegt de gemeente tegen hem: pech gehad, je bent gezond, dus kun je die huishoudelijke zorg best zelf doen. Ja, via de awbz kunnen ze persoonlijke verzorging aanvragen, maar dat wilde hij nou juist zelf doen.’
Brokx’ aanvankelijke enthousiasme over de wet is inmiddels danig getemperd: ‘Het lijkt erop dat deze wet een verkapte bezuiniging is. Dat was niet de bedoeling.’ De wmo leidt volgens haar voor mantelzorgers tot een lastenverzwaring in plaats van -verlichting. Niet voor niets noemde ZW Haaglanden, een zorg- en welzijnsorganisatie, de wmo voorafgaande aan de invoering al een ‘valkuil voor vrouwen’. Met name zij lopen het risico dubbel belast te worden.
Het heeft iets tragisch: de regering wil de naastenliefde zo graag bevorderen dat vrijwilligheid omslaat in dwang – de doodsteek voor het vrijwilligerswerk. Daar komt bij dat steeds meer mantelzorgers met een bijstandsuitkering aan het werk moeten van hun gemeente. Tot nu toe werden zij in sommige gevallen vrijgesteld van sollicitatieplicht. Brokx begrijpt niet wat de overheid nu eigenlijk wil: ‘Het kabinet wil dat én iedereen werkt én dat we zorgen voor onze naasten. Dat is toch een spagaat?’