In Amsterdam heerst twist over de vraag of het uitgaansleven wel genoeg te bieden heeft. De schrille toonzetting van de discussie suggereert een hoofdstad die sinds het afschaffen van de als «koninginnenacht» vermomde bierorgie het cultureel profiel van een door sars aangetast Aziatisch dorp heeft. Maar eigenlijk hoor je alleen horecaondernemers die hun cafés langer open willen houden. Wie geen kroegbaas is, vraagt zich af waarom. Het nachtleven in Amsterdam is al buitengewoon eenzijdig, vergeleken met New York, Parijs of Milaan. Na een uur of tien ’s avonds vindt op straat een grondige generationele zuivering plaats. Alles wat ouder is dan veertig of jonger dan twaalf verdwijnt razendsnel naar binnen en vooral: naar huis. De overgebleven groep jongeren ketent zich vast aan terrasstoelen en betreedt tegen het begin van de volgende dag discotheek of club. Rondslenteren en flaneren is voorbehouden aan migranten en migrantennakomelingen. Wie op een bankje naar de mensheid zit te kijken, is vermoedelijk een Marokkaan maar in elk geval verdacht. Als je gaat «stappen», heb je een wijnkoeler voor je neus, of, als je nog op school zit, een breezer. Consumptie en vermaak vallen in Amsterdam na elven samen.

Dit zogenaamde nachtleven is het meest in het oog springende deel van de reëel bestaande 24-uurs-economie: veelal slecht betaalde dienstverlening aan goed verdienende mensen met vrije tijd. Politiek cultureel centrum De Balie en architectenbureau Arcam organiseerden vorige week een busreis door nachtelijk Amsterdam, op zoek naar het werk dat ’s nachts in een wereldstad gedaan wordt. In die bus wachtte je tevergeefs op een bezoek aan een financiële instelling die na achten doorploetert, of op andere serieuze en goedbetaalde arbeid waarmee iemand na bedtijd de mondiale economie bijbeent. Zaken doe je tot je ze elektronisch kunt overdragen aan een kantoor elders op de wereld, waar dan de zon schijnt. (Dokters, polities en journalisten gaan natuurlijk door, maar dat was vijftig jaar voor Hans Wijers de lof van de 24-uurs-economie bezong ook al zo.) We zagen de taxichauffeurs, de mannen die de tramrails onderhouden, de illegalen die de kranten bezorgen, de hulpverleners die zich met daklozen bemoeien.

Als nachtreizigers konden we ook terecht bij de stadsdeelraad van het Centrum — de gemeenteraad, biotoop van de democratie, bevolkt door vergadertijgers die hun natuurlijke omgeving pas als zodanig herkennen na een aaneengesloten verblijf van minstens twaalf uur. Inzet was nota bene de sluitingstijd van cafés. Daar heeft een deelraad geen bevoegdheid over, laat staan dat sprake was van een serieus meningsverschil. Maar niets weerhield raadsleden en bestuurders ervan elkaar op gewichtige toon de maat te nemen — terwijl ze op dat moment ook hun neus onder het weldadige vederdek van het echtelijk bed hadden kunnen steken, of in met ritmisch gebonk omgeven Colombiaanse export.

De echte vooruitgang in het nachtleven is primitiever van aard dan gevreesd. Amsterdam wordt, in tegenstelling tot het platteland, steeds schoner. In en rond de grachten scharrelen en zwemmen weer vlokreeften, snoekbaarzen en driehoeksmossels uit Azië. Vleermuizen jagen door de binnenstad, egels cruisen door de perken. Eenzaam tussen de lallende jeugd en de vloekende chauffeurs kan men tegenwoordig wel weer de voorbij kruipende Chinese wolhandkrab eens aanspreken.