‘De film is briljant, maar niets waard.’ Zo schreef criticus Pauline Kael destijds over Alphaville (1965), en inderdaad: Jean-Luc Godards futuristische film is lastig om naar te kijken. Aan de ene kant biedt het werk een boeiende blik op de wijze waarop de technologische samenleving ontmenselijkt, aan de andere kant blijft de relevantie van het popculturele bewustzijn onduidelijk. Dat laatste noemt Kael een ‘saaie mix van sciencefiction en detectiveverhaal die nooit voet aan de grond krijgt’. Maar dan blijft de vraag wat er zo briljant aan is, te meer nu Alphaville weer te zien is.

In zekere zin past Alphaville bij Welt am Draht (1973), een andere, vreemde film van een beroemde regisseur (Fassbinder) die ook weer op het grote doek komt. Beide werken maken deel uit van The Man Machine, een themaprogramma in EYE waarin wordt gefocust op ‘de fusie van mens en machine en de rol van hightech en big data’. Ondanks de clichématige invalshoek is de kans niet te versmaden om Godard en Fassbinder op hun buitenissige best te zien.

Godard kon, zoals zijn gewoonte was, maar niet aan zijn film beginnen. Met cameraman Raoul Coutard en hoofdrolspeler Eddie Constantine reed hij van café naar café terwijl zijn crew op hem wachtte. Regieassistent Suzanne Schiffmann vertelt in gesprekken gepubliceerd in Le Nouvel Observateur dat de maestro soms diep in de nacht bij zo’n café kwam opdagen. Daar trof hij een productieteam aan dat verwachtingsvol naar hem keek. Vervolgens zei Godard: beste mensen, goedenacht.

Eddie Constantine als Lemmy Caution en Anna Karina als Natacha von Braun in Alphaville (1965), regie Jean-Luc Godard © Eye

Juist dat dolen zien we terug in de mooiste delen van Alphaville. Godards camera transformeert Parijs tot een nachtmerriewereld waarin een supercomputer mensen tot ‘slaven van de waarschijnlijkheidsfactor’ maakt (een vooruitwijzing naar het algoritmedenken van nu). Hiermee vermengd is de hardgebakken blik, à la film noir, van Lemmy Caution (Constantine) die verliefd wordt op de beeldschone Natacha (Anna Karina), dochter van de boze professor die de technocratie heeft bedacht. Maar het liefdesverhaal noch de pulpverwijzingen (Caution: ‘Waar is Dick Tracy?’) hebben een interne logica. En toch zijn ze ‘briljant’. Neem de executiescène. We zijn in een zwembad. Dissidenten mogen op een duikplank hun zegje doen waarna ze mitrailleurkogels in de rug krijgen. Vervolgens duiken meisjes in badpak, zó weggelopen uit een synchroonzwemfilm uit Hollywood, het water in om het klusje af te maken – door het slachtoffer met messen te bewerken.

Even mysterieus is Rainer Werner Fassbinders film (Welt am Draht was eigenlijk een miniserie), waarin een supercomputer een wereld heeft gecreëerd die niet van de echte te onderscheiden is. Techneut Fred (Klaus Löwitsch) belichaamt de existentiële crisis van de mens gevangen in de verbeelding. De sets zijn fabuleus. Fassbinder gebruikt reflecterende oppervlakken om vorm te geven aan het simulacrum. Welt am Draht blikt samen met Alphaville vooruit naar een tijd waarin het echte – lichamen – verdwijnt, samen met dat-gene wat het echte de moeite waard maakt, en dat is gevoel, de liefde.

The Man Machine, t/m 13 november, EYE