Alain de Botton werd geboren in Zwitserland, kwam op zijn twaalfde jaar naar Engeland en studeerde geschiedenis in Cambridge. Na Essays in Love (Proeven van liefde), zijn debuut, schreef hij de roman The Romantic Movement (De romantische school; beide Nederlandse vertalingen verschenen bij uitgeverij Atlas) en onlangs verscheen Kiss and Tell, een semi-biografie die de ik-persoon probeert te schrijven over zijn vriendin Isabel. Zijn vorige geliefde beschuldigde hem van narcistisch gedrag en hij besluit een biografie te schrijven over de eerstvolgende persoon die in zijn leven verschijnt. Isabel, de heldin, is net als De Bottons eerdere hoofdpersonen, praktisch ingesteld, geestig en geinteresseerd in literatuur, maar niet zo bevlogen als de ik-persoon die, evenals De Bottons andere hoofdpersonages, veel weg heeft van de schrijver zelf: belezen, observerend en geneigd om alles te analyseren.
‘Of de ik-persoon zich werkelijk schuldig voelt?’ zegt Alain de Botton. ‘Ik denk het eigenlijk niet. We worden allemaal wel eens beschuldigd van egoisme en dat komt pijnlijk aan, want in zekere zin zijn we ook allemaal egoisten. De ik-persoon probeert aan te tonen dat de beschuldiging onjuist is, maar tegelijkertijd wil hij iets goedmaken. Na zijn besluit om zich te wijden aan een biografie over Isabel wordt hij zich bewust van de grenzen die er bestaan aan de manier waarop we iemand kennen. Er zullen altijd dingen zijn die we nooit over iemand te weten zullen komen. De ik-persoon vraagt zich af wat Isabel voor zich ziet als ze een boek leest. Ze hebben dezelfde literaire smaak, lezen samen boeken, maar hij zal nooit zeker weten of Isabel dezelfde associaties heeft als hijzelf wanneer ze Tolstoj leest. Het is exemplarisch voor de enorme verschillen die tussen mensen bestaan en waarover we nooit spreken.’
HET GEGEVEN VAN de biografie lijkt een metafoor voor de problemen die we ontmoeten zodra we iemand werkelijk willen leren kennen.
‘Het belangrijkste thema in Kiss and Tell is nieuwsgierigheid. De nieuwsgierigheid die ontstaat op het moment dat je verliefd wordt. Plotseling wil je ales over iemands leven weten. De liefdesaffaire tussen Isabel en de ik-persoon was nodig voor het verhaal, maar vormt niet het werkelijke thema. Ik heb me nauwelijks gericht op de seksuele aspecten van de relatie, meer op de manier waarop we iemand leren kennen en begrij pen. Parallel aan dat thema wilde ik schrijven over de biografie, de geeigende plaats in onze cultuur voor nieuwsgierigheid naar andermans bestaan.’
Wat maakt dat wij zo nieuwsgierig zijn naar anderen?
‘We willen in de eerste plaats iets over onszelf te weten komen, denk ik. Als we ons verdiepen in iemand anders, werpt dat een nieuw licht op onze eigen ervaringen. Natuurlijk kun je elkaar nooit helemaal begrijpen, daar moet je ook niet naar streven, want dat is gedoemd om te mislukken.
Een van de problemen in de liefde is dat je niet werkelijk geinteresseerd bent in de ander. Je verzint een verhaal en projecteert dat op iemand anders. Zulke ideeen kunnen jarenlang voortbestaan. Tot er plotseling iets gebeurt wat afwijkt. Ik wilde onderzoeken wat er gebeurt als je al die onzin overboord gooit en alleen maar probeert te kijken naar de persoon zelf.’
Tegelijkertijd lijkt ‘Kiss and Tell’ ook in te gaan op de complexiteit van familieverhoudingen.
‘Elke biografie heeft in de eerste plaats te maken met de familiestamboom. Wie komt waar vandaan, wie is uit wie geboren? Maar veel boeiender is de erfenis van problemen. Het is interessant om de herkomst ervan te traceren. Welk kind krijgt wat toebedeeld uit het familiepotentieel aan problemen? Het ene kind wordt de favoriet, de andere het zwarte schaap. Ellende wordt van de ene op de andere generatie doorgegeven. Moeders van wie zelf als kind niet gehouden werd, blijken zelf niet in staat van hun kinderen te houden, et cetera. Het leven is kennelijk te kort om de problemen op te lossen die we krijgen doorgegeven.’
Wat maakt iemand een goede biograaf?
‘Een goede biograaf is iemand met het talent om anderen te begrijpen. Het is een vorm van empathie die direct te maken heeft met het kennen van jezelf. Zoals een goede gastheer je een glas water aanbiedt als je dorstig binnenkomt. Ooit is zo iemand zelf bij iemand binnengekomen met dorst, maar niemand bood hem een glas water aan. Hij is in staat zich dat moment te herinneren, het bij iemand anders te herkennen en erop te reageren. Je gebruikt je eigen ervaringen als richtsnoer, je probeert je in anderen te verplaatsen, want we hebben geen andere manieren om iemand anders te begrijpen. Toch is het noodzakelijk dat je bereid bent je eerst in jezelf te verdiepen.’
Uit het boek blijkt enige ergernis over de aanpak van sommige beroepsbiografen.
‘Wat ik altijd heel jammer vind, is dat je in wetenschappelijke biografieen nooit iets over de biograaf zelf te weten komt. Er bestaat zo'n merkwaardig ideaalbeeld van objectiviteit. We komen nooit te weten waarom iemand zeshonderd bladzijden over Plato volschrijft, of zonodig een biografie over Hitler wil maken. Ik zou iemands motieven en persoonlijke geschiedenis willen leren kennen. Op de universiteit las ik altijd nieuwsgierig de dankwoorden. Dan werd de vrouw van de biograaf uitvoerig bedankt voor bijvoorbeeld het uittypen van het manuscript. Ik vroeg me af: wie is die vrouw, hoe voelde ze zich, onder wat voor omstandigheden werd dit mooie wetenschappelijke werk over de achttiende- eeuwse cultuur eigenlijk geschreven? Ik ben altijd nieuwsgierig naar het leven van de auteur zelf.
Iets anders is: biografieen gaan over mensen en het leven van iemand is altijd zeer complex. In biografieen is daar meestal weinig van terug te vinden. De enige reden waarom biografen daar zo gemakkelijk mee wegkomen, is omdat ze over beroemde mensen schrijven. Ging het over heel gewone mensen, dan zouden we totaal andere criteria aanleggen. Bovendien overdrijven ze. Mensen kennen zelf de meeste details uit hun leven helemaal niet. Richard Ellman weet veel meer over het leven van Joyce dan Joyce zelf. Je herinnert je niet waar je grootouders vandaan kwamen, de brie ven uit je jeugd liggen al lang vergeten op zolder en je tienerdagboeken durf je al helemaal niet meer in te kijken. Je vergeet het. Dat is interessant. We leven half in het duister. Biografen doen moeite om elke jeugdbrief te achterhalen en dat doen we zelf helemaal niet. Het heeft weinig te maken met het echte leven.’
In uw werk analyseert u de liefde, de verschillende stadia, de emotionele aspecten. Is er geen spanningsveld tussen de directe ervaring en het reflecteren daarop? Met andere woorden: kan men tegelijkertijd analyseren en opgaan in een verliefdheid?
‘Ik houd van de spanning tussen emoties en intellect. Ik geloof dat we verliefd kunnen zijn en tegelijkertijd reflecteren. Er bestaat zo'n mal idee dat liefde iets zou zijn waarover je niet kunt nadenken. Het denken zou een tegenhanger van de passie zijn - een merkwaardig soort dualisme. Je hebt aan de ene kant de denker die thuis zit en nooit iets meemaakt, en aan de andere kant de ware romanticus. Een gedachte die feitelijk onwaar is, want we denken allemaal na over onze liefdesaffaires; alleen zijn we geneigd er ons schuldig over te voelen.’
WAT MAAKT DE liefde zo interessant om over te schrijven?
‘De mogelijkheid van liefde heeft altijd iets pijnlijks. De basale vraag is of men van je houdt: ben ik wel iemand om van te houden en van wie houd ik zelf? Deze vragen hebben een geweldige invloed op het bestaan. Op het moment dat we brood op de plank hebben en een dak boven ons hoofd, beginnen we ons zorgen te maken over de relaties met anderen. Er zijn zoveel manieren waarop de liefde ontzettend pijnlijk, moeilijk en eenzaam kan zijn. Pas in een verliefdheid ontdek je hoe mysterieus andere mensen zijn. Ook het leven is plotseling een mysterie, vol schoonheid. Kleine dingen worden belangrijk. We verwachten altijd dat het geluk in de grote momenten zit, maar de liefde zit juist in kleine, huiselijke dingen. Zoiets als een Hollands schilderij uit de zeventiende eeuw van een binnenhuisinterieur. Maar het is prachtig materiaal om over te denken. Zoals andere mensen een biertje drinken of naar de fitness gaan denk ik daarover na.’
Sommige mensen hebben het gevoel dat het moeilijker is dan vroeger om tot een juiste keuze te komen. We hebben de jaren zestig gehad met de seksuele revolutie, de jaren zeventig met de vrouwenbeweging, en de jaren tachtig waarin we overspoeld werden met populair wetenschappelijke werken. De boodschap: eerst geestelijk gezond worden en van onszelf leren houden, dan pas is een gezonde partnerkeuze mogelijk.
‘Ik denk ook dat een heleboel mensen erg teleurgesteld zijn. In de jaren zestig had men geen oog voor de complexiteit van de liefde en rolde men van de ene relatie in de andere, wat vaak buitengewoon pijnlijk was. Inmiddels zijn we helemaal gewend aan de vrijheid. Daarnaast is er het onvermogen om de juiste personen te vinden om verliefd op te worden en onszelf te leren kennen. We hebben een heleboel vrijheid veroverd, maar moeten nog leren om intelligent en verantwoordelijk genoeg te worden om verstandig met die vrijheid om te gaan. Tegelijkertijd zijn veel mensen geneigd te denken dat we nu in een soort duister tijdperk leven, waarin we vergeten goede relaties te hebben. Maar vroeger waren die relaties waarschijnlijk net zo slecht, alleen was dat minder openlijk.’
In uw werk worden nogal wat denkers uit het verleden aangehaald. Er wordt u dan ook weleens verweten pretentieus te zijn.
‘Ja, dat is een typisch Engels verschijnsel. Daar heeft men een hekel aan analyseren, zeker als het om emoties gaat. Wat mij vaak irriteert is: als men het pretentieus vindt wanneer ik Proust aanhaal, wie mag het dan wel? Het is een klasseverschijnsel. Zolang je niet op de universiteit Proust bestudeerd hebt, mag je niet. Ik bewonder Proust en daarom zet ik hem in mijn boek. Je kunt je bewondering het beste uiten door mensen zo normaal mogelijk te behandelen. Grote denkers waren dikwijls gewone mensen met interessante ideeen die je een stuk verder kunnen helpen. Waarom zou je niet bij Hegel te rade gaan als je problemen hebt, hij heeft er misschien wel iets verstandigs over te zeggen.’
Er zijn natuurlijk ook echt pretentieuze schrijvers, de bekende ‘namedroppers’.
‘Dat is zo, ik zie het punt ook wel. Zeker als ik denk aan de Franse literatuur die werkelijk vaak pretentieus is. Ik ben daar heel sceptisch over, maar in mijn geval is het een misverstand, want het gaat mij helemaal niet om grote namen. In Engeland is men doodsbang voor pretenties, en dat is overdreven. Er bestaan een paar grote thema’s zoals verliefd worden of sterven en die vragen om een discussie die verder strekt. Je kunt niet altijd met je beide benen op de grond blijven staan.’
Proust wordt in uw werk niet zelden gecombineerd met een songtekst van Elton John. Of Nietzsche met Madonna. U lijkt er plezier in te hebben het triviale te zetten tegenover ideeen van filosofen of schrijvers.
‘Het amuseert me. Het grappige effect ontstaat omdat we erg onder de indruk zijn van Nietzsche, maar waarom zou hij niet naast Madonna geplaatst mogen worden? Het kan ook een manier zijn om mijn eigen angsten op dit gebied te onderzoeken. Onverwachte combinaties zijn altijd boeiend, maar bepaalde critici verafschuwen dit. Ze hebben de overtuiging dat er een sterke scheiding bestaat tussen hoge en lage cultuur, ze vinden het grof en sarcastisch als je ze door elkaar haalt. Ik ben het daar niet mee eens, maar het is een visie waarvan ik me kan voorstellen dat academici die aanhangen.
Misschien is het wel een probleem in onze cultuur dat de zogenaamde lage cultuur steeds populairder wordt en de zogenaamd hoge cultuur zich inmiddels in de stratosfeer bevindt. Er zijn tegenwoordig weinig auteurs die helder schrijven over interessante thema’s voor een algemeen en niet- academisch publiek. Thema’s als schuld of over de vader-zoon relatie, dat hoor je als schrijver niet te doen.’
U bent een schrijver met ideeen.
‘Ja, maar in Engeland is dat helemaal geen voordeel. Er bestaat een soort wantrouwen tegen schrijvers met ideeen. Aan de ene kant begrijp ik dat wel, ik ben bijvoorbeeld nog nooit in staat geweest een boek van Umberto Eco uit te lezen. Ik ben een totaal ander soort schrijver dan hij. Eco’s werk heeft nooit werkelijk invloed op je en ik probeer altijd te bedenken in hoeverre mijn boeken ons verder kunnen helpen.
Ik probeer fictie en non-fictie met elkaar te vermengen, terwijl daar normaal een sterk onderscheid tussen bestaat: aan de ene kant de roman, en aan de andere kant het abstracte essay. Ik heb altijd moeite met dat onderscheid gehad, want zelfs als ik een voortreffelijk geschreven roman lees, denk ik op een gegeven moment: wat leer ik hier nu eigenlijk van? En in de academische essays wordt er over de liefde in zulke algemene termen gesproken dat ik me ga afvragen: over wie gaat het, hoe zijn de omstandigheden? Ik houd van analyseren. In een roman word je als schrijver niet geacht te reflecteren op de gebeurtenissen. Je mag ze alleen laten zien. Dat is de negentiende- eeuwse gedachte dat je in de literatuur nooit iets mag benoemen, alleen beschrijven. Ik heb me nooit thuis gevoeld in die traditie.’
IN ALLEDRIE uw romans lijken de belangrijkste personages nogal op elkaar. De vrouwen zijn praktisch en geestig maar ook de mannen hebben sterke overeenkomsten.
‘Ik beschrijf wat ik leuk vind in vrouwen. In zekere zin is het een soort ideaalbeeld: een vrouw die praktisch is ingesteld en tegelijkertijd iets begrijpt van diepere thema’s. Je moet je personages aardig vinden, want anders is het heel moeilijk om over ze te schrijven. Je bent dan niet echt geinteresseerd in hun problemen. Maar iedere schrijver heeft terugkerende personages. Flaubert wilde naar bed met zijn vrouwelijke personages. En mijn mannelijke hoofdpersonen lijken op mij, althans uitvergrote delen van mijn persoonlijkheid.’
Wanneer komt uw vierde boek?
‘Het is geen regel voor me om ieder jaar een nieuw boek te schrijven. Voor mijn volgende boek heb ik twee jaar uitgetrokken. Dat is een zelfhulpboek, niet op christelijke of psychoanalytische grondslag, maar op grond van de ideeen van Proust zelf. Het wordt een proustiaans zelfhulpboek: How Proust Can Change Your Life. Heel speels. Ik kijk naar zijn theorieen over liefde en vriendschap. Geen roman, want ik wilde er geen personages in brengen. Het leek me genoeg om naar Proust te kijken, naar hem te luisteren. Onlangs heb ik ontdekt dat Proust zijn romans bijna als filosofische werken beschouwde, dat fascineerde me. Nooit kon iemand in zijn werk een raam opendoen zonder een achterliggende gedachte van de schrijver. Al zijn prachtige beschrijvingen en metaforen waren voorbeelden van ideeen die hij wilde uitdragen.
Bovendien is dit boek een geweldig excuus om mij weer eens helemaal in Proust te verdiepen. Er zijn zoveel extreme tegenstellingen in Prousts leven. De man was zo excentriek, grappig en maf. Hij schreef zulke schitterende romans, waarin zoveel wijsheid zat, terwijl hij in het werkelijke leven zo onwijs was. Hoe kan het zijn dat iemand zulke mooie romans schrijft en zulke vreselijke brieven? Waarschijnlijk had het iets te maken met zijn ideeen over vriendschap, waar hij eigenlijk niet in geloofde. De beste manier om met iemand om te gaan, zei hij, was vleien. Dan vinden ze je aardig. Wat hij werkelijk dacht over mensen, stopte hij in zijn boeken.’