De beste spot is dat je de bespotte niet meer anders kunt zien dan door de ogen van de spotter. Spot beledigt en vernedert, maar is bovenal humoristisch. De ander wordt uitgelachen.

Daarom was er een wet tegen het bespotten van de vorst. Men wilde niet dat een vorst vernederd en uitgelachen zou worden.

Daarom was er ook een wet tegen het bespotten van God. Stel je eens voor dat God uitgelachen zou worden… Dat zou de consequentie kunnen hebben dat God dan enorm kwaad zou worden, en wraak zou nemen, niet alleen op de spotter, maar ook op degenen die de spotter ruimte hadden gegeven om te spotten.

Het valt dan ook te begrijpen dat jihadisten het bespotten van Allah en de Profeet niet prettig vinden.

De vraag is dan: waarom laten ze Allah dan niet wreken, waarom willen ze die een handje helpen?

Het antwoord kan niet anders zijn dan: ze willen bij Allah in een goed blaadje komen, zodat ze het nog leuker krijgen in het paradijs.

Daarom willen de meeste jihadisten ook dood na een aanslag. Ze willen meteen dat Allah hun beloning uit de kassa haalt.

En toen was daar Gerard Reve.

Hij bespotte God. Terwijl hij ook katholiek wilde worden. Hoe kan dat?

Er is Reve vaak naar gevraagd. Zijn antwoord kwam hierop neer: ‘Of God bestaat, weet ik niet. Daar gaat het ook niet om. Maar als Hij bestaat, is Hij veel te groot om bespot te kunnen worden.’ Wat Reve deed – hij beschreef God als een ezel die hij in zijn geheime opening wilde bezitten – was dan ook volgens hem geen spot, maar de verzinnebeelding van iets wat voor Reve juist onzegbaar was: zijn geloof met daarin zijn liefde voor God.

Die theologische onderbouwing herhaal ik hier niet. Men leze zijn magistrale Vier pleidooien (Amsterdam, 1971).

Reve had spot en ironie nodig om zijn grote liefde voor God vorm te geven.

Kort gezegd was God voor hem niet iemand aan wie je iets vroeg, maar iemand tot wie je sprak. Daar hoorden spot en ironie bij.

Je zou jihadisten een Gerard Reve toewensen

Jihadisten hebben een heel ander geloof.

Het is een geloof waaraan een interessante tegenstrijdigheid kleeft: je moet in Allah geloven, maar je mag je van Hem geen beeld vormen. Niemand mag dat. Je mag Hem niet kennen, niet persoonlijk maken, je mag alleen luisteren.

Precies het omgekeerde van het geloof van Reve.

Dat wordt dus luisteren naar iets of iemand die nooit iets zegt. Maar toch spreekt Hij, namelijk via een boek dat koran heet. Dat is Zijn woord, en omdat het Zijn woord is mag en kan het niet ter discussie worden gesteld.

De geringste twijfel aan Allah’s woord zou alles kunnen doen omvallen.

Er zit systeem en logica in. Systeem en logica zag Gerard Reve ook in zijn katholieke geloof. Niet de logica van het water kookt bij honderd graden, maar de logica van het Mysterie: als ik er niet uit kom vraag ik God om hulp.

Juist om zijn geloof te belijden was Reve dus voor de totale vrijheid van meningsuiting. Juist spot en vernedering toonden Gerard aan dat zijn God niet beledigd kon worden. Ironie was een uitstekend middel om nog nader tot God te komen.

‘Waarom word jij niet katholiek?’ vroeg Gerard mij, ‘het kost niets. Je mag zelf weten wat je eraan uitgeeft. Liever ietsje meer dan ietsje minder natuurlijk.’

‘Ik geloof niet in God, Gerard.’

‘Dat vindt Hij helemaal niet erg. Wie heeft je dat nou weer wijsgemaakt?’

‘Niemand.’

‘O. En jij denkt dat die gedachten zomaar in je hoofd opkomen en dat God daar niets mee te maken heeft?’

Je zou jihadisten een Gerard Reve toewensen, maar ik vrees dat die bijna per definitie niet kan bestaan.

Nader tot God