In het buitenland was Nadine Gordimer populairder dan in haar geboorteland Zuid-Afrika. De vorige week zondag op negentigjarige leeftijd overleden schrijfster beweerde dat het haar niet deerde. ‘Pech gehad’, zei ze toen ik haar verleden jaar sprak naar aanleiding van de Nederlandse vertaling van haar vijftiende roman No Time Like the Present. ‘Ja, natuurlijk wil ik dat mensen me lezen. Maar zij die werkelijk geïnteresseerd zijn, willen literatuur die zich ontwikkelt, die het verleden meeneemt en zich verder ontwikkelt. Net zoals het leven zich ontwikkelt en steeds maar verder verandert, verandert, verandert.’ Ze was klein, gerimpeld en broos, maar vertoonde geen tekenen van fatale ouderdom. Ze ging elegant gekleed en riep af en toe gedecideerd haar dalmatiër tot de orde als die probeerde koekjes te stelen van de tafel waarop de thee klokslag vier uur werd geserveerd in haar huis in Parktown in Johannesburg.

Voor veel Zuid-Afrikanen was Gordimer het prototype van de ‘Engelse liberal’ die er een gerieflijke koloniale levensstijl op nahoudt en de schuld van apartheid en al haar uitwassen geheel bij de Afrikaners legt. Een van mijn Afrikaner kennissen ging in de jaren negentig zelfs zo ver in zijn afkeer dat hij met een spuitbus onbetamelijkheden op de muur van haar huis kladde. Literaire critici in Zuid-Afrika vonden haar werk vaak te zwart-wit, met de clichés van de slechte Afrikaner en de goede zwarte en de verwarde, goedbedoelende Engelstalige liberal daar tussendoor zwalkend, allemaal slachtoffers van een onmenselijk systeem. Inderdaad, Gordimer was erg begaan met het beeld van de zwarte dat romanciers neerzetten. Toen ik haar voor het eerst ontmoette in 2003 vroeg ik haar naar de toekomst van de Zuid-Afrikaanse literatuur nu er een einde was gekomen aan apartheid. Waar gingen politiek geëngageerde schrijvers als Gordimer en Andre Brink nu over schrijven? Ik noemde J.M. Coetzee’s Disgrace als een mogelijk nieuw ijkpunt: donker, dystopisch. Ze zuchtte en zei geërgerd: ‘Waarom moet ik toch altijd over het werk van anderen praten? Coetzee is een vriend en een uitstekende schrijver. Maar ik vond Disgrace een zeer verontrustend boek. Er komt geen enkele menselijke zwarte in voor. Het zijn allemaal roofdieren die in de schaduw op hun prooi wachten. Het is een boek over blanke angst. De enige persoon die werkelijk liefdevol wordt neergezet, is de hond aan het eind.’

Het is een roman, vervolgde ze, die is geschreven vanuit het perspectief van de blanke minderheid. Zij kon zich geen enkele zwarte familie voorstellen die een verkrachter als een soort held een schuilplaats zou bieden. ‘En ik zal u meteen vertellen waarom het boek zo populair is in Europa. Omdat men zich daar onbewust identificeert met die blanke minderheid.’

Gordimer voelde zich haar hele leven ingeklemd door apartheid

Gordimer voelde zich haar hele leven ingeklemd door apartheid, en dat is waar ze over schreef. Ze werd in 1923 geboren in het mijnstadje Springs ten oosten van Johannesburg. Ze kwam uit een joodse familie, met een vader die juwelier was en een kunstzinnige moeder die haar al snel van school haalde vanwege een zwak hart. Thuis las ze als een bezetene het realisme van schrijvers als Dostojevski, Tolstoj en Toergenjev. Op haar vijftiende publiceerde ze haar eerste korte verhaal en in 1951 debuteerde ze in The New Yorker. Twee jaar later verscheen haar eerste roman The Lying Days, een boek met een humanistische inslag, waaruit nog hoop sprak op een multiraciale samenleving. Die hoop vervloog allengs. In 1966, zes jaar na de slachting bij Sharpeville, schreef ze The Last Bourgeois World, over het verdwijnen van het idealisme.

Onrecht en humanisme werden de grote thema’s in haar werk dat hoogtepunten beleefde met Burger’s Daughter (1979), July’s People (1981) en The Conservationist waarmee ze in 1974 de Booker Prize won. Ze werd een schrijver/activist, die hechte vriendschappen sloot met leden van het toen verboden anc en onvervaard het onderdrukkende systeem bestreed. Maar naarmate de jaren verstreken nam de lof af. Criticus Stephen Gray noemde haar latere werk ‘ontoegankelijk en ongedisciplineerd’ en vond dat My Son’s Story uit 1990 nooit het daglicht had mogen zien. De algemene consensus is dat ze een betere korte-verhalenschrijfster was dan romancier. Gordimer liet de kritiek langs zich heen glijden; in 1991 won ze de Nobelprijs voor de literatuur vanwege de manier waarop ze onrecht in woorden bestreed. Dat het wel eens meer om haar politieke moed dan om haar literaire gaven kon zijn onderkende ze. ‘Maar ik ben een schrijver, en wat mij betreft is dat mijn voornaamste bestaansreden’, zei ze.

De vraag die ik haar in 2003 stelde, over de toekomst van de Zuid-Afrikaanse literatuur, beantwoordde ze vele jaren later indirect met haar laatste roman No Time Like the Present, die gaat over de deceptie van een gemengd stel dat worstelt met het Zuid-Afrika van president Jacob Zuma met zijn corruptie, misdaad, townshipprotesten, belabberde dienstverlening, miserabel onderwijs en xenofobisch geweld. Het is een complex boek met een alwetende verteller, gecombineerd met een dicht-op-de-huid-perspectief van de diverse hoofdpersonen en momenten van stream of consciousness. Aangezien ze ook nog koos voor een eigenzinnige interpunctie is het soms moeilijk te ontrafelen wie wat zegt of denkt. Een moeizaam, enigszins hermetisch boek. Maar iets van de brille die ze als meesteres van het korte verhaal ooit etaleerde komt terug als ze het overspel van hoofdpersoon Steve beschrijft. Plotseling krijgen haar zinnen lucht en kleur en wordt het boek heel even, ja, sexy. Zoals criticus Shaun de Waal in zijn necrologie voor Mail Guardian schreef: ‘De seksuele passages in haar fictie behoren zonder twijfel tot het puikje van de twintigste eeuw, een erg onderschatte kwaliteit.’