Jaloeziebelasting noemden de tegenstanders in Zwitserland het smalend. Een grens stellen aan de inkomensverschillen binnen een onderneming zou bovendien slecht zijn voor de economie. Want wie zou zich nog met hart en ziel en tomeloze energie willen inzetten voor een salaris dat ‘slechts’ twaalf keer zo hoog mag zijn als dat van de minstverdienende in hetzelfde bedrijf? De tegenstanders kregen hun zin. De Zwitsers stemden onlangs in een referendum tegen een maatregel die kortweg 1:12 werd genoemd.
Die term jaloeziebelasting vertroebelt onmiddellijk de discussie over wat aanvaardbare verschillen in inkomen zijn in een samenleving. Het woord ontneemt het zicht op wat de sociale gevolgen zijn als op de kinderen van een ander passen tot driehonderd keer minder ‘waard’ is dan op het geld van die ander passen. Met de kwalificatie jaloeziebelasting wordt ‘Jij gunt mij mijn inkomen niet’ de hoofdlijn van het dispuut, waardoor het dus niet gaat over wat goed is voor een gemeenschap als geheel.
Om de voorstanders van de zeer hoge inkomens dan eerst maar even in hun eigen terminologie van repliek te dienen: uw inkomen is een apenrotsinkomen, u wilt ermee de ander de ogen uitsteken. U wilt juist dat die ander jaloers is. Daardoor snapt u niet dat het niet uit jaloezie is dat er mensen zijn die zich oprecht zorgen maken over wat oud-pvda-premier Wim Kok ooit ‘exhibitionistische zelfverrijking’ noemde.
De Britse emeritus hoogleraar sociale epidemiologie Richard Wilkinson was vorige week door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid uitgenodigd om de jaarlijkse wrr-lezing te houden. Wilkinson houdt zich al vanaf de jaren zeventig bezig met de sociale gevolgen van inkomensongelijkheid. Het bombardement van cijfers en grafieken dat hij in de Haagse Nieuwe Kerk liet zien was verwoestend.
Grote inkomensongelijkheid in een samenleving zorgt voor verschillen tussen mensen op tal van terreinen. Heb je weinig inkomen, dan leef je gemiddeld zeven jaar minder lang dan je veel rijkere stadsgenoot, is de kans op ongeletterdheid groter, evenals de kans op obesitas, gevangenschap, een slechte geestelijke gezondheid en ga zo maar door. Wilkinson aarzelde niet te zeggen dat hier sprake was van het schenden van de mensenrechten.
Voor wie denkt eigen schuld dikke bult, dan moet je maar hard werken om aan deze ellende te ontkomen, had Wilkinson nog een boodschap. In landen met grote inkomensverschillen is de sociale mobiliteit gering. De vlieger gaat dus niet op dat iedereen zich omhoog kan werken. Andersom is wat Wilkinson dus zei: bent u rijk, dan hebt u dit niet geheel aan uzelf te danken, denkt u dat toch, dan lijdt u aan zelfoverschatting.
Voor de aanwezigen die bij het verhaal van Wilkinson achterover meenden te kunnen leunen met de gedachte dat zijn waarschuwing niet voor Nederland geldt, een land tenslotte met relatief geringe inkomensverschillen, was er het verontrustende betoog van de Utrechtse hoogleraar Bas van Bavel. Zijn bijdrage was een harde bons op de deur: wakker worden en wel nu.
Kijk nu eens niet naar de inkomensverschillen in Nederland, is Van Bavels boodschap, maar naar de vermogensverschillen. Die zijn in Nederland groot. Op een schaal van nul (gering) tot één (hoog) zit Nederland op 0,8. Om u ervan te doordringen wat dit betekent: de rijkste twee procent Nederlanders bezit 32 procent van het Nederlandse vermogen, de rijkste tien procent de helft. Let wel, Van Bavel heeft het vermogen dat de rijken aan het zicht van de staat weten te onttrekken hier niet bij gerekend.
De samenklontering van geld en goederen zorgt ervoor dat meer dan de helft van de Nederlanders, zestig procent, samen slechts één procent van het vermogen bezit. Nederland kan als het om deze vermogensverschillen gaat de Verenigde Staten de hand schudden. De economische crisis van de laatste jaren heeft deze ongelijkheid in vermogen vervolgens ook niet verkleind, maar zelfs vergroot. Volgens Van Bavel is in Nederland sprake van naïviteit, omdat men de mogelijke gevolgen van deze scheve vermogensverhoudingen niet onder ogen wil zien. Er rust volgens hem een taboe in Nederland om erover te praten, een taboe dat volgens hem dringend moet worden doorbroken. Hij somde vervolgens een rijtje potentiële effecten op waar niemand aan voorbij kan gaan, maar zeker de politici in Den Haag, de politieke partijen en hun wetenschappelijke bureaus niet.
Wat betekent een versoberde verzorgingsstaat waarin mensen een beroep moeten doen op hun vermogen voor de zestig procent Nederlanders die geen vermogen heeft? Welke kansen in de samenleving biedt scholing nog als studies uit eigen zak moeten worden betaald? Wat betekent het dat een klein groepje Nederlanders de beschikkingsmacht heeft over grond, kapitaal en arbeid? Welke dynamiek komt er op gang aan speculaties op de geldmarkt of bij hedgefunds als dat geconcentreerde vermogen een weg zoekt om zich te blijven vermeerderen? In welke mate onttrekt dat vermogen zich aan het democratisch proces? Wat is de invloed van grote vermogensverschillen op de media en de politiek als de vermogenden met hun geld in staat zijn de publieke meningsvorming naar hun hand te zetten?
Wie nu nog denkt dat het paal en perk willen stellen aan exorbitante vermogensverschillen voortkomt uit jaloezie heeft oogkleppen op. Waar Van Bavel voor waarschuwt, is de ontwrichting van de maatschappij en de uitholling van de democratie. Mij lijkt het ook in het belang van de rijkste tien procent Nederlanders dat het zo ver niet komt.
In welke mate onttrekt dat vermogen zich aan het democratisch proces?