‘No man can be really free in bed with a woman who is not’, schreef Nancy Friday in My Secret Garden, haar eerste boek waarmee ze in 1973 in één klap wereldberoemd werd door een ander type feminisme te introduceren dan dat van het militante anti-mannenkamp binnen ‘de tweede golf’. Volgens haar moesten vrouwen zich bevrijden van de onderdrukking in zichzelf, van de last die voortkwam uit een klassieke opvoeding en sociale verwachtingen waar uiteindelijk beide seksen onder te lijden hadden. Die boodschap is altijd actueel gebleven, zeker nu zich een mannenbeweging aftekent die zich solidair toont met de onstuitbare opmars van #MeToo.

My Secret Garden bestond uit interviews met vrouwen die hun gedachten de vrije loop lieten over hun eerste seksuele ervaringen en hun erotische verlangens en over het verschil tussen huwelijkse seks en overspel. Het blootleggen van de seksualiteit van gewone vrouwen uit alle rangen en standen en van alle leeftijden beschouwde Friday als een feministisch statement. Want, verklaarde ze in een interview, die innerlijke wereld was een onontgonnen gebied vanuit een wijdverspreid idee dat vrouwen geen lustfantasieën zouden hebben. Uit al die verhalen trok ze vervolgens een conclusie die Freud reeds uit zijn praktijk kende: meer dan elke andere emotie gingen geile zielenroerselen gepaard met schaamte en het gevoel een slechte vrouw te zijn. In haar latere boeken, zoals Women on Top: How Real Life Has Changed Women’s Sexual Fantasies (1991), borduurde ze voort op de vraag waar de bron van dat schuldbesef lag.

Met haar eerste boek had Friday een gat in de markt aangeboord. Op goedkeuring binnen feministische kringen kon haar succes echter niet rekenen. Het Amerikaanse feministische tijdschrift Ms. oordeelde er schamper over; door de erotiek die van de pagina’s dampte had ze masturbatielectuur geproduceerd. Ze verdiende het predicaat feministe niet (‘This woman is not a feminist’), hoogstens was ze een pionier van vrouwelijke porno. Door haar journalistieke methode zou ze bovendien te sturend zijn geweest. Dezelfde kritiek kreeg ze op haar latere boeken over psychologische onderwerpen waarvoor ze ook gebruik maakte van interviews: niet wetenschappelijk verantwoord. Soms voegde ze meerdere personen samen tot één karakter – een doodzonde in de journalistiek en de wetenschap. Maar Friday meldde haar werkwijze wel in haar voorwoord.

De afwijzing door de feministische goegemeente had waarschijnlijk eerder met iets anders te maken. Ze schreef in toegankelijke spreektaal en leverde geen zware theoretische kost over een kwaadaardig complot tegen vrouwen of een patriarchaal onderdrukkingssysteem dat met geweld omvergeworpen moest worden. Friday was links noch radicaal. Wat ze wel deed was kritiek leveren op ‘het’ feminisme. Dat vond ze restrictief, dogmatisch en vanwege de man-vijandige houding (‘je gaat niet met je vijand naar bed’) achterhaald. ‘Ik liep niet in de pas met hoe een feministe hoorde te zijn en te denken’, zei ze in een interview.

‘Ik liep niet in de pas met hoe een feministe hoorde te zijn en te denken’

Volgens haar sloten feminisme en genegenheid voor mannen elkaar niet uit – eerder het tegendeel: beide seksen zouden elkaars seksualiteit moeten respecteren en waarderen. Het zelfonderzoek naar de ‘geheime tuin’ – om in haar beeldspraak te blijven – zag ze als de ware seksuele revolutie. Daarmee ontkende ze evenmin als haar radicale generatiegenoten dat vrouwen leden onder valse schoonheidsidealen. En ook stelde ze dat vrouwen zich al jong leerden te gedragen als het zoete, inschikkelijke meisje, als Daddy’s Darling en als Mommy’s Princess. In My Mother/My Self: The Daughter’s Search for Identity (1977) constateerde ze dat de relationele afhankelijkheid, de behaagzieke houding jegens mannen en de seksuele passiviteit van veel vrouwen vaak terug te voeren zijn op de knellende band als klein kind met de moeder.

Friday had een gewone, gelukkige jeugd in het deftige stadje Charleston (South Carolina), bezocht daar een meisjesschool en studeerde daarna liberal arts aan Wellesley College, een prestigieuze privé-universiteit die gevestigd is een bakstenen gebouwencomplex in de landelijke omgeving van Boston. Ook daar zat ze in de collegebanken tussen alleen maar meisjes. Ze trouwde niet meteen, zoals veel vriendinnen wel deden – het was medio jaren vijftig – en ging aan de slag als journalist. Voor tijdschriften in New York en Franse bladen schreef ze als een van de schaarse vrouwen op de werkvloer voornamelijk over ‘vrouwenkwesties’, een verschijnsel dat kennelijk hoort bij de eerste fase van identiteitsemancipatie – zoals nu journalisten met een migratieachtergrond vaak multiculturele thematiek als portefeuille hebben. Friday bleef haar verdere leven trouw aan haar onderwerp.

Vanaf de jaren tachtig begon ze zich zorgen te maken. Over de ‘vreselijk seksistische’ beeldvorming in de reclame en de media. Seks vond ze doorgeslagen, een product dat snel geconsumeerd moest worden, en ze vroeg zich af of de seksuele revolutie niet veel gunstiger was uitgepakt voor mannen dan voor vrouwen. Hierover sprak ze regelmatig als gast in talkshows als Politically Incorrect of The Oprah Winfrey Show.

In het licht van de huidige discussie over seks en macht en hoe verschillend mannen en vrouwen met hun seksualiteit omgaan zou Friday waarschijnlijk hebben gezegd dat vrouwen sterker hun grenzen moeten aangeven – ze had een hekel aan slachtofferschap – en mannen daar nooit overheen mogen gaan. Maar ze wist ook hoe machtsmisbruik werkt. Omdat ze de laatste jaren leed aan de ziekte van Alzheimer heeft ze de #MeToo-revolte niet meer zien uitbreken.